ECLI:NL:TGZCTG:2020:185 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.035

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:185
Datum uitspraak: 23-10-2020
Datum publicatie: 23-10-2020
Zaaknummer(s): c2020.035
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is na een consult door zijn huisarts naar een psychiater verwezen. Klager verwijt zijn huisarts dat hij: 1. de door klager gerapporteerde lichamelijke klachten net serieus nam; 2. klager onheus heeft bejegend door met de vuisten op tafel te slaan en tegen hem te schreeuwen; 3. klager zonder overleg en zonder diens toestemming heeft doorverwezen naar de psychiater en hierdoor zijn privacy heeft geschonden; 4. de behandelingsovereenkomst met de patiënt ten onrechte heeft opgezegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.035 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. H.C. Egger-van Oppen, advocaat te Vierlingsbeek,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, als jurist verbonden aan

VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 7 februari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen huisarts C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 december 2019, onder nummer 1929 heeft dat College de klacht van klager ongegrond verklaard.    

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 september 2020, waar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H.C. Egger-van Oppen alsmede de huisarts bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.J. Peet.

Beide partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Verweerder is de huisarts van klager.

Klager is op 9 mei 2018 gezien door verweerder. Tijdens dat consult is hij verwezen naar een psychiater. Klager is ontevreden over de hele gang van zaken tijdens het consult en klaagt over de bejegening, communicatie en de verwijzing. Klager wil dat verweerder zijn verwijzing met medische informatie vernietigt. De klacht is vervolgens behandeld door de klachtenfunctionaris van de Stichting Klachten en Geschillen Eerstelijnszorg (hierna: SKGE), maar dit leidt niet tot een oplossing. Klager leest en begrijpt de reactie van verweerder aan het SKGE als een beëindiging van de behandelingsovereenkomst. 

Verweerder heeft op 9 mei 2018 het volgende genoteerd in het medisch dossier van klager ( alle hiernavolgende citaten zijn overgenomen inclusief taal- en spelfouten ) :

“Datum: 09-05-2018         Diagnose: Moeheid/zwakte

S Slapeloosheid en onrust

S 3 jaar slecht slapen. burenruzie. veel psychosomatische klachten. denkt aan scan. heel verhaal, dreigt me met aanklacht. wil beeldvorming ter vaststelling schade door laagfrequente trillingen, accepteerd mijn uitleg dat ik geen scan kan aanvragen niet, achterdochtig

O erg opgefokt, dd voorkwab??

P gezien psychosomatiek beoordeling door psychiater of beeldvorming zinvol is. blijft daarna maal dreigen / claimen, wil ondanks uitloop steeds meer, loopt boos weg

Datum: 09-05-2018

S pt geeft aan dat E. ( Instituut voor geestelijke gezondheidszorg, toevoeging college ) verzocht heeft om schriftelijk te bevestigen dat gegevens vernietigd moeten worden. Wil dit niet doen, moet huisarts regelen dreigt met advocaat. Verder verwijt dat ik hem niet had mogen aanmelden, echter dat is in zijn aanwezigheid gebneurt en ik heb hem dat ook verteldterwijl ik er mee bezig was. met uitleg dat psychiater meer weet van schadelijke invloeden op psyche maar ook arts is die bv kennis heeft van organisch psychosyndroom (als voorbeeld) en mogelijk ook iets weet over invloeden van geluid op psyche/slaap etc

P heb pt voorgelegd dat hij ook gewoon dat briefje kan schrijven maar dat wilt hij niet. Gaat advocaat inschakelen als ik niet doe wat en hoe hij het wilt, kosten zijn voor mij, wederom dreigend

S E. ( Instituut voor geestelijke gezondheidszorg, toevoeging college ): [naam]; [telefoonnummer]

Dhr zojuist gebeld; was niet blij. Stelde niet op prijs dat hij gebeld wer, dreigde anders ook met aanklachten tegen hen. E. wil graag overleggen wat ze hiermee moeten doen

S geeft aan dat pt eist dat alle info verwijdert word, was eisend, wil geen behandelrelatie”

Klager heeft diezelfde dag schriftelijk een klacht ingediend over verweerder bij de huisartsenpraktijk waarin klager onder meer heeft geschreven dat er geen basis meer is voor vertrouwen.

De klachtenfunctionaris van de SKGE heeft verweerder op 28 mei 2018 om een zogenaamde eindreactie gevraagd na de bemiddelingsfase:

“Ik verzoek u om deze reactie te richten aan [klager]. Uw reactie zal ik naar hem doorsturen (…)”

De klachtenfunctionaris geeft hierover desgevraagd aan gemachtigde van klager aan:

“Het enige formele aan bemiddeling is de eindreactie als een klacht aan de Geschilleninstantie wordt overgedragen. Het is zo geregeld dat deze eindreactie moet worden gericht op de klager.” 

Desgevraagd heeft verweerder op 28 mei 2018 de volgende eindreactie op de bemiddelingsfase aan de klachtenfunctionaris gestuurd:

“Geachte heer A.,

De bemiddeling van de klachtenfunctionaris heeft niet tot een oplossing geleid. Wij blijven verschillen van mening over het gebeurde. Ik denk niet dat de arts-patient relatie nog goed zal komen. U kunt zich bij ziekte wenden tot een van mijn collegae in de praktijk, danwel een andere praktijk in F. zoeken.

Natuurlijk blijf ik in noodsituaties wel bereid de nodige bijstand te verlenen, maar het is voor ons beide beter geen problemen op te zoeken”

De klachtenfunctionaris heeft klager op 28 mei 2018 bericht:

“Volgens afspraak ontvangt u hierbij de eindreactie van [verweerder].

Uw klachtbrief en de eindreactie stuur ik door naar de secretaris van de geschilleninstantie (…) en uw klacht wordt een geschil (…)”

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3. Het standpunt van klager

De huisarts wordt verweten dat hij:

1.         de door klager gerapporteerde lichamelijke klachten niet serieus nam;

2.         klager onheus heeft bejegend door met de vuisten op tafel te slaan en tegen hem te             schreeuwen;

3.         klager zonder overleg en zonder diens toestemming heeft doorverwezen naar de psychiater en hierdoor zijn privacy heeft geschonden;

4.         de behandelingsovereenkomst met de patiënt ten onrechte heeft opgezegd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de lezingen van partijen ten aanzien van het consult op 9 mei 2018 op bepaalde punten uiteenlopen.

Ad 1) Verweerder heeft klager op 9 mei 2018 gezien in verband met klachten over een geluid in zijn hoofd. Klager heeft aangegeven dat hij een scan wilde. Door de presentatie van de klachten zag verweerder dat er iets aan de hand was, maar wat dat precies was kon verweerder op dat moment niet achterhalen. Zodra verweerder aan klager probeerde uit te leggen dat hij niet zomaar een scan voor klager kon aanvragen, heeft klager direct aangegeven verweerder te zullen aanklagen en een tuchtklacht in te dienen. Klager maakte tijdens het consult op verweerder een psychisch onrustige indruk. Verweerder heeft klager reeds eerder voorgesteld om contact op te nemen met een psycholoog of psychiater. Verweerder heeft geprobeerd aan klager uit te leggen dat een psychiater bij verdenking van een lichamelijke oorzaak van de klachten verder medisch onderzoek kan instellen, waaronder het eventueel laten uitvoeren van een scan. Het was de professionele inschatting van verweerder tijdens het consult dat klager beter geholpen zou zijn met een verwijzing naar de GGZ.

Ad 2) De opmerking van klager over het indienen van een tuchtklacht kwam dermate dreigend op verweerder over, dat verweerder met stemverheffing heeft aangegeven dat hij zo niet bejegend wenste te worden. Verweerder betwist dat hij met zijn vuisten op tafel heeft geslagen en heeft geschreeuwd.

Ad 3) Verweerder is gedurende het hele consult transparant geweest richting klager over de verwijzing naar de psychiater. Op het moment dat verweerder aan klager vroeg of hij daarmee akkoord was kreeg verweerder geen reactie. Verweerder heeft de verwijsbrief digitaal verzonden en een fysieke uitdraai aan klager gegeven. Pas toen heeft klager aangegeven dat hij dit niet wilde.

Ad 4) Verweerder heeft de behandelingsovereenkomst nooit opgezegd. In het kader van de bemiddelingsprocedure bij de SKGE is door de klachtenfunctionaris aan verweerder om een zogeheten eindredactie gevraagd. Verweerder heeft daarin de verstoorde vertrouwensrelatie benoemd en aangegeven dat klager voor medisch noodzakelijke hulp in dezelfde praktijk kon blijven, zij het bij een andere arts. Verweerder heeft toegezegd dat klager in noodsituaties ook bij verweerder terecht kon.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Klachtonderdeel 1

Klager heeft zich gepresenteerd met klachten bij verweerder en daarbij aangegeven een scan te willen. Een scan lag volgens klager ook het meeste voor de hand gelet op zijn klachten. Ter zitting heeft klager aangegeven dat hij heel stellig een scan wilde hebben en dat hij daar vervelend op aan heeft gedrongen. Klager heeft niet gekregen waar hij om vroeg. Verweerder heeft klager in zijn hoedanigheid als huisarts gezien en gehoord en is gekomen tot een verwijzing naar een medisch specialist. Verweerder heeft geoordeeld dat, mede gelet op de klachten, de psychisch onrustige indruk ten tijde van het consult en eerdere klachten die als psychisch waren geduid, het aangewezen was dat klager zou worden gezien door een psychiater. Hierbij heeft verweerder betrokken dat deze medisch specialist bij verdenking van een lichamelijke oorzaak van de klachten nader onderzoek zou kunnen uitschrijven, waaronder een scan. Naar het oordeel van het college komt niet vast te staan dat verweerder de door klager gerapporteerde lichamelijke klachten niet serieus heeft genomen. Een arts schrijft niet op verzoek recepten en verwijzingen uit, maar neemt als geneeskundig professional zelf een standpunt in na het zien en horen van een patiënt. Dat zal in praktijk niet altijd aansluiten bij de wens van de patiënt. Verweerder is tijdens het consult gekomen tot zijn eigen oordeel klager te verwijzen naar een psychiater en heeft daarnaar gehandeld. Dat klager niet de scan kreeg die hij wilde maakt niet dat verweerder hem niet serieus heeft genomen. Het college zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 2

Klager heeft gesteld dat verweerder hem onheus heeft bejegend door met de vuisten op tafel te slaan en tegen hem te schreeuwen. Verweerder heeft deze gang van zaken betwist. Vast staat dat partijen het oneens zijn over wat er tijdens het consult zou zijn gebeurd. Er is geen derde die bij het consult aanwezig was en één van de twee lezingen kan bevestigen. Het college overweegt dat in gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een (onderdeel van de) klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, die klacht dan wel dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond kan worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de huisarts maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een arts hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is in deze zaak niet vast te stellen. Dit betekent dat de klacht over de bejegening van klager op het spreekuur door het college niet gegrond kan worden bevonden.

Klachtonderdeel 3

Klager heeft gesteld dat hem achteraf is gebleken dat verweerder hem tijdens het gesprek van achter zijn computer blijkbaar heeft doorverwezen naar een psychiater bij het E. Instituut zonder de reden en mogelijke behandeling duidelijk te bespreken. Verweerder heeft volgens klager zonder diens toestemming medische gegevens gestuurd naar een andere hulpverlener en daarmee zijn privacy geschonden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard over de gang van zaken omtrent de verwijzing naar de psychiater. Verweerder heeft aangegeven dat er eerder sprake was van psychische klachten en dat klager tijdens het consult een psychisch onrustige indruk op hem maakte. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij klager tijdens het consult heeft toegelicht en uitgelegd dat hij dacht dat klager beter naar een psychiater kon worden verwezen. Op de vraag of klager daarmee akkoord was kreeg hij geen reactie. Onderwijl heeft verweerder de verwijsbrief geschreven en digitaal verzonden en aan klager een fysieke uitdraai gegeven. Toen verweerder klager de uitdraai gaf, heeft klager gezegd dat hij dat niet wilde. Verweerder heeft toen gezegd: dan doe je het niet, je kunt altijd nog weigeren als de instelling contact met je opneemt. Deze gang van zaken is door klager op zitting niet betwist. Het college is van oordeel dat deze handelwijze verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten. Op het moment dat verweerder duidelijk maakte dat hij klager zou verwijzen, maakte klager geen bezwaar. De herroeping van die verwijzing is vervolgens helaas escalerend verlopen nu klager dit kennelijk zelf én schriftelijk moest doen.

Klachtonderdeel 4

Klager heeft gesteld dat verweerder door middel van zijn eindreactie aan de SKGE de behandelingsovereenkomst heeft opgezegd. Verweerder heeft gesteld dat hij de behandelingsovereenkomst nooit heeft opgezegd. Het college is van oordeel dat de stelling van klager niet wordt ondersteund door het dossier. In de eindreactie van verweerder aan het SKGE is de behandelingsovereenkomst naar het oordeel van college niet opgezegd. Klager schrijft in zijn klachtbrief aan de huisartsenpraktijk dat er geen basis meer is voor vertrouwen. Verweerder benoemt in zijn eindreactie na de bemiddeling eveneens dat de vertrouwensrelatie is verstoord. Verweerder schrijft klager niet uit en verwijst naar collegae in de praktijk dan wel daarbuiten. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij klager in geval van nood zal blijven zien. Het college zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

De conclusie is dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden.

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de rechtsoverweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       Klager beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert tot nietigverklaring van de bestreden beslissing, tot gegrondverklaring van zijn klachten en tot het opleggen van een passende maatregel.

4.2       De huisarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het beroep van klager te verwerpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden, te bevestigen.  

Beoordeling van het beroep.

4.3       Wat betreft de klachtonderdelen 1 (inhoudende het verwijt dat de huisarts de door klager gerapporteerde lichamelijke klachten niet serieus nam) en 2 (inhoudende het verwijt dat de huisarts klager onheus heeft bejegend door met de vuisten op tafel te slaan en tegen hem te schreeuwen) heeft het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere bevindingen dan het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen dit college onder 5 met betrekking tot deze beide klachtonderdelen heeft overwogen hier over en maakt deze tot de zijne.

4.4       Wat betreft het klachtonderdeel 3 (inhoudende het verwijt dat de huisarts klager zonder overleg en zonder diens toestemming heeft doorverwezen naar de psychiater en hierdoor zijn privacy heeft geschonden) overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende.

Klager stelt in beroep dat hij niet heeft ingestemd met de verwijzing, dat hij dat tijdens het consult van 9 mei ook kenbaar heeft gemaakt en dat hem pas achteraf is gebleken dat de huisarts hem tijdens dit consult heeft doorverwezen naar een psychiater. Dit zonder de reden van de verwijzing en de mogelijke behandeling duidelijk met klager te bespreken. Ter zitting bij het Centraal Tuchtcollege verklaart hij dat hij zich niet meer kan herinneren wanneer hij de fysieke uitdraai van de bevestiging van de verwijzing heeft ontvangen.

De huisarts daarentegen heeft ter zitting in beroep verklaard dat hij klager tijdens dit consult de verwijzing en de mogelijke behandeling duidelijk heeft uitgelegd. Hij heeft verklaard dat klager, gelet op zijn mogelijk psychosomatische klachten (geluid in zijn hoofd), beter naar een specialist (psychiater) met specifieke expertise op dit terrein kon worden verwezen en dat klager daar op dat moment geen bezwaar tegen maakte. Vervolgens stelt de huisarts dat hij tijdens het consult de verwijsbrief heeft geschreven en digitaal verzonden aan het E. (GGZ instelling). Daarnaast heeft hij - naar eigen zeggen en overigens gelijk aan de verklaring van klager in eerste aanleg, - op dat moment aan klager een fysieke uitdraai van de bevestiging van de verwijzing gegeven. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de lezing van partijen of er vooraf overleg en uitleg over de verwijzing is geweest en of klager vooraf voldoende kenbaar heeft gemaakt geen verwijzing naar een psychiater te willen, van elkaar verschilt. Dat brengt in dit geval mee dat niet kan worden vastgesteld of de huisarts op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van de huisarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het Centraal Tuchtcollege dus omdat aan het woord van klager en de huisarts evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit betekent dat het verwijt van klager dat de arts zonder overleg en zonder diens toestemming heeft doorverwezen, niet gegrond kan worden bevonden.

De verklaring van de arts in beroep houdt zoals gezegd in dat hij de verwijzing naar de instelling verstuurde op basis van veronderstelde toestemming van klager. Derhalve heeft de huisarts voorafgaand aan de digitale verzending van de verwijzing niet expliciet aan klager gevraagd of hij akkoord was met deze verwijzing. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het beter ware geweest indien de huisarts dat wel had gedaan. Hij had zich alvorens de verwijzing naar de psychiater te verzenden moeten verzekeren van de instemming van klager. Dat hij dat in het onderhavige geval niet heeft gedaan, acht het Centraal Tuchtcollege echter in de gegeven omstandigheden niet zodanig ernstig dat de huisarts hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

In het licht van de tegengestelde verklaringen over het verloop en de inhoud van het consult van 9 mei is niet komen vast te staan dat de huisarts de privacy van klager heeft geschonden. Dit alles brengt met zich mee dat dit klachtonderdeel geen doel treft.

4.5       Wat betreft het klachtonderdeel 4 (inhoudende het verwijt dat de huisarts de behandelingsovereenkomst met de patiënt ten onrechte heeft opgezegd) overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

In zijn brief aan klager van 28 mei 2018 heeft de arts klager voor verdere zorg verwezen naar andere artsen in de praktijk en verklaarde hij zich bereid in noodsituaties klager zelf te blijven behandelen. Tijdens de zitting heeft de arts verklaard dat klager zich in de loop der tijd heeft gewend tot verschillende aan de praktijk verbonden artsen. Kennelijk zag klager zichzelf als een patiënt van de groepspraktijk en niet specifiek als patiënt van alleen de arts. In dat licht gezien, kan de brief van 28 mei naar de mening van het Centraal Tuchtcollege niet worden gezien als een formele beëindiging van de behandelingsovereenkomst als bedoeld in art. 7:460 BW. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege dan ook van oordeel dat de huisarts de behandelingsovereenkomst met klager niet heeft opgezegd.

Ook dit klachtonderdeel faalt .

4. 6       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; M.P. den Hollander en J. Legemaate, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2020

Voorzitter   w.g.                                                         Secretaris  w.g.