ECLI:NL:TGZCTG:2020:173 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.114
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2020:173 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-10-2020 |
Datum publicatie: | 05-10-2020 |
Zaaknummer(s): | c2020.114 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verzekeringsarts. Klager heeft zich in 2011 ziekgemeld. In 2013 is klager gezien door de verzekeringsarts, in het kader van het einde van de wachttijd van de wet WIA. De verzekeringsarts heeft in het medisch onderzoeksverslag onder meer geconcludeerd dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De klacht houdt in dat de verzekeringsarts in dit medisch onderzoeksverslag heeft genoteerd dat volgens informatie van de bedrijfsarts klager na één gesprek is weggelopen uit een mediationgesprek, zonder bij klager na te gaan of hij inderdaad uit het mediationgesprek is weggelopen en daarmee klakkeloos is afgegaan op informatie van een niet nader genoemde bedrijfsarts. Volgens klager was juist zijn werkgever niet bereid tot mediation. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.114 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verzekeringsarts, destijds werkzaam te D.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. I. Veldhuizen, verbonden aan UWV SMZ Tuchtzaken.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 14 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de verzekeringsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 april 2020, onder nummer 19/313, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaart.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 september 2020, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door de heer E., en de verzekeringsarts, bijgestaan door mr. Veldhuizen, voornoemd.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerder heeft zich per 2 augustus 2011 ziekgemeld in verband met een oogoperatie en aansluitend psychische klachten c.q. burn-out klachten. Tevens speelde een arbeidsconflict. In verband daarmee was in december 2011 een mediationtraject gestart, dat zonder succes in februari 2012 is beëindigd.
2.2. In het kader van het einde van de wachttijd in het kader van de wet WIA, is klager op 23 mei 2013 gezien door verweerster. In het medisch onderzoeksverslag, opgesteld door verweerster op 29 mei 2013 staat onder meer:
“(…)
2.2. Onderzoeksgegevens
2.2.1 Dossiergegevens
(…)
In het dossier zijn veel stukken aanwezig. Uit het verslag van de bedrijfsarts en het verslag van de psychiatrische begeleider komt naar voren dat er sprake is van een arbeidsconflict. Dit is luxerend geweest voor de decompensatie. De behandeling is ondersteunend en een goed resultaat zal bereikt worden wanneer de onderliggende problematiek wordt opgelost.
Er zijn meerder momenten geweest waarop mediation is geadviseerd. Er is een aanvang gemaakt met mediation maar na één gesprek is (volgens informatie van de bedrijfsarts) client weggelopen uit het gesprek. Daarna is er veel gedoe geweest over de vraag of client belastbaar was en of client in staat was om de mediation voort te zetten. Client zit heden tegenover mij voor de einde wachttijd claim.
2.2.2. Anamnese
Arbeidsanamnese en re-integratie
(…)
Client is verwikkeld in een diep geworteld arbeidsconfict. Er zijn vele stukken aanwezig in het dossier waaruit bijkt dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De eigen visie van client is dat hij weer aan het werk wil en dat hij een gesprek wil met zijn werkgever. Volgens client heeft zijn werkgever mediation afgebroken. Client heeft er veel brieven over en wil mediation voortzetten. Hij geeft aan dat zijn werkgever de stukken antedateert. Er lopen geen juridische procedures en client is zich niet aan het orienteren op de arbeidsmarkt. Hij wil alleen terug in zijn eigen functie.
(…)
Medische anamnese
(…) De adviezen van de bedrijfsarts om tot mediation te komen worden niet geformaliseerd. Er zijn veel stukken hieromtrek in het dossier aanwezig.
(…)
(…)
5 Conclusie
Er is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hierdoor is cliënt aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst. Cliënt kan deze mogelijkheden duurzaam benutten.
(…)”.
2.3. Het UWV heeft bij brief van 20 juni 2013 vastgesteld dat de re-integratieverplichtingen van de werkgever voldoende zijn geweest. Tevens is in die brief vastgesteld dat klager recht heeft op een gedeeltelijke WIA-uitkering per 30 juli 2013. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dit bezwaar is op 4 oktober 2013 ongegrond verklaard door het UWV. Het beroep hiertegen is vervolgens door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard bij beslissing van 25 juni 2014. Klager is daarna in beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep, welk beroep ongegrond is verklaard op 20 juni 2013.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in haar medisch onderzoeksverslag heeft genoteerd dat volgens informatie van de bedrijfsarts klager na één gesprek is weggelopen uit een mediationgesprek, zonder bij klager na te gaan of hij inderdaad uit het mediationgesprek is weggelopen en daarmee klakkeloos is afgegaan op informatie van een niet nader genoemde bedrijfsarts.
Dit is volgens klager niet correct (volgens klager was juist zijn werkgever niet bereid tot mediation) en dit heeft geleid tot voor hem nadelige beslissingen van het UWV.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Volgens verweerster was de passage waar klager op doelt niet bedoeld als een verwijt aan klager dat hij eenzijdig niet meegewerkt zou hebben aan mediation en daardoor niet aan zijn re-integratie. Zij heeft contact gehad met meerdere bedrijfsartsen die bij klagers verzuimbegeleiding betrokken zijn geweest, maar destijds hun namen niet genoteerd omdat dat niet relevant was voor haar oordeel. Ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek heeft zij wel erkend dat het secuurder was geweest destijds de naam van de (betrokken) bedrijfsarts te noemen.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster als verzekeringsarts ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld.
5.2. Naar oordeel van het college is de door klager gewraakte passage een (feitelijke) weergave van de inhoud van de stukken in het dossier over dit onderwerp en geen mening of conclusie van verweerster. Dat het niet verweersters eigen mening of conclusie was, blijkt verder ook uit verweersters anamnese waarin zij opneemt dat klager zelf juist van mening is dat het de werkgever was die de mediation deed mislukken en dat hij graag de mediation wilde voortzetten. Verweerster heeft niet ‘het weglopen door klager’ als feit genoteerd, maar de vermelding in het dossier dat de bedrijfsarts dat had gezegd. Naar het oordeel van het college bestond voor verweerster – gelet op haar conclusie dat sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek – geen aanleiding de opmerking bij de bedrijfsarts te verifiëren. Het college verklaart de klacht ongegrond.
5.3. Ter onderbouwing van zijn klacht stelt klager dat op basis van deze (‘verkeerde’) informatie het UWV zwaarwegende beslissingen heeft genomen waardoor hij gedupeerd is geraakt. Wellicht ten overvloede merkt het college het volgende op. Dat de gewraakte opmerking in het medisch onderzoeksverslag een rol heeft gespeeld bij het oordeel over de re-integratieinspanningen van de werkgever blijkt niet uit de stukken en is ook niet waarschijnlijk. Het is gebruikelijk dat de cliënt na het onderzoek van de verzekeringsarts van UWV de Verzekeringsgeneeskundige Rapportage ontvangt. Deze verkorte rapportage bevat uitsluitend de gegevens die de arbeidsdeskundige nodig heeft om re-integratieverplichtingen van de werkgever te beoordelen en/of om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Aldus beschikken de cliënt en de arbeidsdeskundige over dezelfde gegevens als zij met elkaar in gesprek gaan. De overige gezondheidsgegevens die de verzekeringsarts heeft verkregen van cliënt, van diens behandelaars of van andere bronnen staan wel in het medisch onderzoeksverslag, dat afzonderlijk als medisch dossier gearchiveerd wordt en niet ter inzage is voor anderen dan de verzekeringsarts en diens ondersteunende medewerkers (waartoe de arbeidsdeskundige niet behoort). De arbeidsdeskundige beoordeelt, mede op basis van (maar vaak ook zonder) een Verzekeringsgeneeskundige Rapportage, of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De arbeidsdeskundige toetst daarbij aan de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter.
5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep de zaak in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Hij verzoekt dit college (impliciet) de klacht alsnog gegrond te verklaren. Klager beoogt zo te bewerkstelligen dat de gewraakte passage in het medisch onderzoeksverslag wordt gerectificeerd en dat de verzekeringsarts hem excuses aanbiedt voor de volgens klager gemaakte fout. Hij stelt daarbij dat bij het Regionaal Tuchtcollege tijdens het mondeling vooronderzoek tussen partijen is afgesproken dat de verzekeringsarts een schriftelijke verklaring met die strekking zou opstellen, maar dat zij deze afspraak niet is nagekomen.
4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd (impliciet) tot verwerping van het beroep.
4.3 Op grond van de Wet op de individuele beroepen in de gezondheidszorg (Wet BIG), kan bij het Centraal Tuchtcollege alleen beroep worden ingesteld tegen de eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege over de aldaar door klager ingediende klacht. Het staat het Centraal Tuchtcollege niet vrij om in deze beroepsprocedure een oordeel te geven over het feit dat partijen het bij het Regionaal Tuchtcollege kennelijk niet eens zijn geworden over de inhoud van een door de verzekeringsarts op te stellen verklaring of over het feit dat – zoals klager stelt – het Regionaal Tuchtcollege tussen partijen onvoldoende bemiddeld heeft.
4.4 Over de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt als volgt overwogen.
Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2020 is dat debat voortgezet.
4.6 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Dat college is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de verzekeringsarts met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG kan worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege neemt de desbetreffende overwegingen in de bestreden beslissing integraal over. Dit betekent dat het beroep van klager moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
Y. Buruma en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen, J.A.W. Dekker en M.L. van den Kieboom‑de Groen, leden-beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2020.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.