ECLI:NL:TGZCTG:2020:170 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.166

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:170
Datum uitspraak: 05-10-2020
Datum publicatie: 05-10-2020
Zaaknummer(s): c2019.166
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts bij het UWV. Klaagster is in 2017 uitgevallen voor haar werk en heeft een “Aanvraag deskundigenoordeel door werknemer” ingediend bij het UWV ter beoordeling van de vraag of het door de werkgever aangeboden werk passend is te achten. Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, alvorens hierover te rapporteren, een advies ingewonnen bij verweerder. Verweerder heeft daarop een “Verzekeringsgeneeskundige rapportage” en een “Medisch onderzoeksverslag” opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens een rapport opgesteld met de conclusie dat de door de werkgever aangeboden arbeid passend is. De klacht houdt in dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster heeft geschonden en bij de beoordeling van de re-integratie inspanningen van de werkgever ten onrechte slechts heeft gekeken naar een bepaald punt in een jaar en niet naar het hele voorgaande jaar. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.166 van:

A.wonende te B.,

appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: drs. G.J.H. Groot,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. G.P. van Delft.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 20 juni 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de verzekeringsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 april 2019, onder nummer 18/244, heeft dat college de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./D. (C2019.227) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 september 2020, waar zijn verschenen drs. G.J.H. Groot namens klaagster, en de verzekeringsarts, bijgestaan door mr. drs. G.P. van Delft. Klaagster was niet aanwezig. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Drs. Groot heeft daarbij gebruik gemaakt van notities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerder is werkzaam als verzekeringsarts bij het UWV.

2.2. Klaagster is als docente in dienst bij de E., Interconfessioneel Voortgezet Onderwijs voor 32 uur per week. Met ingang van 3 april 2017 is zij uitgevallen voor haar werk. De arts van F. die op verzoek van de werkgever contact had met klaagster in het kader van haar verzuimbegeleiding, heeft klaagster in zijn brief aan haar van 22 november 2017 medegedeeld dat hij haar weer in staat acht om drie werkdagen op te pakken en de belasting zo mogelijk op te bouwen met kleinere stapjes.

2.3 Op 28 december 2017 heeft klaagster een “Aanvraag deskundigenoordeel door werknemer” ingediend bij het UWV ter beoordeling van (na herformulering) de vraag of het door de werkgever aangeboden werk passend is te achten voor klaagster.

2.4 Deze aanvraag is in behandeling genomen door een arbeidsdeskundige van het UWV, die alvorens te rapporteren, een (deel)advies heeft ingewonnen bij verweerder in zijn hoedanigheid van verzekeringsarts bij het UWV en hem de volgende vraag heeft voorgelegd:

“Kan je je vinden in de uitleg/onderbouwing van de bedrijfsarts dd 22 november 2017: werknemer is belastbaar om 3x8 uur per dag het eigen werk uit te voeren, er zijn geen medische belemmeringen/beperkingen waarom werknemer dit niet zou kunnen doen.”

2.5 Verweerder heeft daarop op 7 maart 2018 een ”Verzekeringsgeneeskundige rapportage” en een ”Medisch onderzoeksverslag” opgesteld.

2.6 In beide rapporten staat vermeld, voor zover van belang:

“(…)

2.2.2 Aanvullende informatie :

“Met werkgever heb ik persoonlijk geen contact gehad omdat zijn visie mij helder is.

(…). 3.1 (…)

Overwegingen

Uit eigen onderzoek, informatie van de bedrijfsarts en informatie uit de aanvraag (inclusief uitgebreid schriftelijk verweer van werkneemster), blijkt dat er geen sprake is van ziekte. Daarom kunnen er ook geen beperkingen op medische gronden worden vastgesteld. Dat werkneemster klachten en belemmeringen ervaart in de uitvoering van haar werk wordt niet onderkend door de bedrijfsarts maar is niet gelegen in medische problematiek. Eventuele andere oorzaken van arbeidsongeschiktheid dan medische, is ter beoordeling aan de werkgever en werknemer.

4 Conclusie

Ik kan mij vinden in het advies van de bedrijfsarts zoals geformuleerd op 22-11-2017 omdat er geen sprake is van ziekte. (…)

5 Planning

De casus wordt overgedragen aan de arbeidsdeskundige.”

2.7 De arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 7 maart 2018 een rapport opgesteld, met als kop “Rapportage arbeidsdeskundige Deskundigenoordeel passende arbeid – aanbod werkgever”. Hierin staat onder het kopje “Overleg met de verzekeringsarts”:

“Ik heb de casus voorgelegd aan de verzekeringsarts en vroeg hem of hij zich kan vinden in de uitleg/onderbouwing van de bedrijsarts d.d. 22 november 2017.

De verzekeringsarts, de heer (verweerder, RTG) stelt in zijn rapport d.d. 7 maart 2017 dat “uit eigen onderzoek, informatie van de bedrijfsarts en informatie uit de aanvraag (inclusief uitgebreid schrijftelijk verweer van werkneemster), blijkt dat er geen sprake is van ziekte. Daarom kunnen er ook geen beperkingen op medische gronden worden vastgesteld. Dat werkneemster klachten en belemmeringen ervaart in de uitvoering van haar werk wordt niet ontkend door de bedrijfsarts maar is niet gelegen in medische problematiek. Eventuele andere oorzaken van arbeidsongeschiktheid dan medische, is ter beoordeling aan de werkgever en werknemer”.

De verzekeringsarts kan zich vinden in het advies van de bedrijfsarts zoals geformuleerd op 22 november 2017 omdat er geen sprake is van ziekte. Sterker nog, volgens de verzekeringsarts zou werkneemster in volle omvang haar werk kunnen uitvoeren ( i.p.v. 3 x 8 uur per week).”

De arbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat de door de werkgever aangeboden arbeid passend is. Zij heeft op 7 maart 2018 dit rapport toegezonden aan klaagster en aan de werkgever van klaagster.

2.8 In een ongedateerd stuk zonder afzender of adres staat, voor zover van belang, vermeld:

“Wel heeft (klaagster, RTG) alsnog een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, met betrekking tot het al dan niet passend zijn van haar aangeboden werk. In het deskundigenbericht van 7 maart 2018 (…) oordeelt het UWV dat er geen medische beperkingen zijn en dat het werk (dus) passend is te achten. Zo is in het rapport te lezen:

“De verzekeringsarts (verweerder, RTG) stelt in zijn rapport d.d. 7 maart 2017 (bedoeld zal zijn 2018) dat rapport is E. niet bekend – JK) dat ‘uit eigen onderzoek informatie van de bedrijfsarts en informatie uit de aanvraag (inclusief uitgebreid schriftelijk verweer van werkneemster), blijkt dat er geen sprake is van ziekte. Daarom kunnen er ook geen belemmeringen op medische gronden worden vastgesteld. Dat werkneemster klachten en belemmeringen ervaart in de uitvoering van haar werk wordt niet ontkend door de bedrijfsarts maar is niet gelegen in medische problematiek. Eventuele andere oorzaken van arbedsongeschiktheid dan medische, is ter beoordelling aan de werkgever en de werkneemer’.”

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1) zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster heeft geschonden;

2) bij de beoordeling van de re-integratie inspanningen van de werkgever ten onrechte slechts heeft gekeken naar een bepaald punt in een jaar en niet naar het hele voorgaande jaar.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

Klachtonderdeel 1

5.1.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij medische informatie over haar heeft gedeeld met haar werkgever. Ter onderbouwing van deze klacht verwijst zij naar het in 2.8. weergegeven stuk. Deze tekst betreft volgens haar een stuk van de advocaat van de werkgever van klaagster waarin wordt geciteerd uit een medisch rapport van verweerder inzake klaagster, dat onder ogen van de werkgever is gekomen. Klaagster stelt dat dit citaat alleen maar van verweerder afkomstig kan zijn.

Verweerder betwist deze stelling. Hij voert aan dat hij nimmer contact heeft gehad met de werkgever van klaagster, zoals ook aangegeven in zijn rapportages (zie 2.6), en dat hij evenmin informatie over klaagster heeft gestuurd aan haar werkgever. Het college stelt vast dat het citaat in het stuk waarop klaagster zich beroept, letterlijk overeenkomt met de bewoordingen in het arbeidsdeskundig rapport onder het kopje “Overleg met de verzekeringsarts” (zie 2.7). Bovendien staat vast dat de arbeidsdeskundige haar rapport aan de werkgever van klaagster heeft gestuurd (zie 2.7). Deze omstandigheden in samenhang met genoemde betwisting door verweerder leiden ertoe dat klaagster dit verwijt onvoldoende heeft gestaafd met concrete feiten en omstandigheden die duiden op de door haar gestelde handelswijze van verweerder. Haar stelling dat verweerder zijn ”Medisch onderzoeksverslag” aan de werkgever heeft gestuurd, is dus niet komen vast te staan. Ook overigens is niet komen vast te staan dat hij informatie over klaagster heeft verschaft aan haar werkgever.

5.1.2 Klaagster verwijt verweerder tevens dat hij ten onrechte een medisch rapport over haar heeft opgesteld zonder haar toestemming, terwijl daarvoor geen reden bestond. Ook verwijt zij verweerder dat hij daartoe informatie heeft ingewonnen bij F., zonder haar toestemming, terwijl hij daartoe wel gehouden was omdat er geen relatie was tussen klaagster en het UWV.

Het college stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel het volgende voorop. In artikel 74 lid 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) is bepaald: “Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.”

Ingevolge artikel 32 lid 3 sub a SUWI stelt het UWV op verzoek van een werkgever of een werknemer een onderzoek in naar en geeft een oordeel over de aanwezigheid van passende arbeid, die de zieke werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten.

Klaagster heeft aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd als bedoeld in artikel 32 lid 3 sub a SUWI. Dit verzoek is in behandeling genomen door een arbeidsdeskundige. Bij de beoordeling van de vraag of het aangeboden werk aan klaagster passend is te achten heeft de arbeidsdeskundige een advies gevraagd aan verweerder in zijn hoedanigheid van verzekeringsarts. Dit is een gebruikelijke gang van zaken binnen de afhandeling van deskundigenoordelen bij het UWV en past binnen de wettelijke taak van het UWV ingevolge artikel 32 lid 3 sub a SUWI. Verweerder voert aan dat hij zijn “Verzekeringsgeneeskundige rapportage” aan de arbeidsdeskundige heeft gestuurd in het kader van zijn taak haar te informeren ten behoeve van het opstellen van een deskundigenoordeel door haar, terwijl hij zijn ”Medisch onderzoeksverslag” heeft gemaakt voor opslag in het UWV-dossier.

In de rapportages van verweerder (2.6) staat vermeld dat verweerder ten behoeve van het door de arbeidsdeskundige aan hem gevraagde advies als voornoemd, medische informatie over klaagster heeft opgevraagd bij de bedrijfsarts van F.

Het college is van oordeel dat het opstellen van genoemde rapportages door verweerder, het verzoeken om informatie van de arts van F. daartoe en het delen van de “Verzekeringsgeneeskundige rapportage” met de arbeidsdeskundige, voldoet aan voornoemde criteria van artikel 74 lid 1 SUWI. Verweerder was hiertoe dus gerechtigd. Niet is komen vast te staan dat verweerder de arbeidsdeskundige inzage heeft gegeven in het ”Medisch onderzoeksverslag”. Onder deze omstandigheden had verweerder voor zijn bovengenoemde handelwijzen geen toestemming dan wel opdracht nodig van klaagster. Van schending van het medisch beroepsgeheim jegens klaagster is geen sprake.

5.1.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij medische gegevens over klaagster zonder reden aan de artsen van F. heeft verstrekt, hetgeen verweerder betwist. Het college gaat aan dit verwijt voorbij nu een feitelijke grondslag hiervoor ontbreekt.

5.1.4 Het eerste klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 2

5.2. Tegen het tweede klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat hij bij zijn oordeel terecht rekening heeft gehouden met een puntmeting: er dient alleen te worden gekeken naar het moment dat de bedrijfsarts zijn advies heeft gegeven en wat daarvoor is gebeurd mogen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts niet beoordelen. Het college onderschrijft dit verweer, mede gelet op de vraagstelling en hetgeen hieromtrent dient te worden beoordeeld. Dit betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht integraal kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. ”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Klaagster heeft in beroep bezwaren geuit tegen de vaststelling van de feiten door het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat overweging “2. De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege een correcte weergave is van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van dit geschil. Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep daarom uit van die feiten.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klaagster wil met haar beroep de zaak in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege (impliciet) de klacht alsnog gegrond te verklaren.

4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd (impliciet) tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2020 is dat debat voortgezet.

4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Dat college is terecht tot het oordeel gekomen dat de verzekeringsarts met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Dit betekent dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,

Y. Buruma en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen, J.A.W. Dekker en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden-beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.