ECLI:NL:TGZCTG:2020:169 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.141

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:169
Datum uitspraak: 02-10-2020
Datum publicatie: 02-10-2020
Zaaknummer(s): c2020.141
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster had klachten van buikpijn en later bloedverlies. Een andere huisarts had bij klaagster een blaasontsteking vastgesteld en daarvoor antibiotica voorgeschreven. Vanwege het bloedverlies heeft klaagster die avond de huisartsenpost bezocht waar de beklaagde huisarts haar heeft onderzocht. De beklaagde huisarts heeft klaagster op basis van haar bevindingen en haar differentiaaldiagnose verwezen naar een uroloog. Later is gebleken dat klaagster baarmoederhalskanker had. Klaagster verwijt de beklaagde huisarts dat zij haar niet goed heeft onderzocht. Volgens klaagster heeft de huisarts niet goed gekeken en heeft zij niet gezien dat het bloed uit de vagina/ baarmoedermond kwam in plaats van uit de urethra (urinebuis). Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.141 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C. te B.,

tegen

D., huisarts, (destijds) werkzaam te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. K.M. ten Pas, als juriste verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 12 december 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen huisarts D. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

17 april 2020, onder nummer 291/2019 heeft dat College de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 september 2020, waar zijn verschenen klaagster bijgestaan door C (jurist) alsmede de huisarts bijgestaan door haar gemachtigde, mr. K.M. ten Pas.

Beide partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting nader toegelicht. Klaagster heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Klaagster, geboren op 23 juli 1951, kreeg op haar vakantieadres last van buikpijn. Zij bezocht hiervoor een huisarts die een blaasontsteking constateerde en antibiotica voorschreef. Diezelfde avond had klaagster bloedverlies en is zij naar de huisartsenpost gegaan. Klaagster is toen door beklaagde gezien. Beklaagde heeft klaagster inwendig onderzocht (speculumonderzoek) en trof daarbij geen bijzonderheden aan behoudens bloedverlies uit de urethra. Zij heeft hierover in het dossier het volgende genoteerd:

“(S) (ZES) Pijnklachten onder in de buik, bij HA. Geen plasklachten vanmorgen. Vanmiddag ineens fors bloedverlies, stolsels. Blijft nu bloed komen bij het plassen. Nooit eerder zo gehad. Macrosopische hematurie. Plas nog, kweek inzette. Ciproxin, koorts, koude rillingen, niet plassen.

Med: euthyrox, metformine, bispprolol, loec, zocor

(O) (ZES) IS:gb bloedverlies uit urethra

(E) (ZES) Macroscopische hematurie

(P) (ZES) DD bij UWI, bij maligniteit blaas. Overleg dd uroloog: furabid omzetten in ciproxin om betere weefselpenetratie te krijgen. Urine op kweek naar het lab. Voldoende drinken. Bij koorts, koude rillingen, niet meer plassen opnieuw contact en verwijzing uruloog. Begin volgende week reguliere verwijzing uroloog om en keer in de blaas te kijken. Mevr. Akkoord.

Medicatie: CIPROFLOXACINE TABELET 500MG

2 maal per dag 1 tablet, levering van 14 tabletten

Een aantal weken later belde klaagster met beklaagde om te vertellen dat er bij haar sprake was van baarmoederhalskanker en dat beklaagde een fout had gemaakt. Daarna heeft beklaagde niet meer vernomen van klaagster tot deze tuchtklacht.

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat zij haar niet goed heeft onderzocht. Beklaagde heeft niet goed gekeken een heeft niet gezien dat het bloed uit de vagina/baarmoedermond kwam in plaats van uit de urethra.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij zorg heeft verleend naar beste kunnen. Beklaagde kan zich niet vinden in het verwijt dat zij geen goed onderzoek heeft gedaan. Zij kent zeker het verschil tussen een vagina en een plasbuis en stelt zich op het standpunt dat op het moment van haar onderzoek er geen sprake was van bloed uit de baarmoedermond maar wel van een spoortje bloed bij de uitgang van de plasbuis. Dit in combinatie met de onderbuikklachten en de antibiotica die eerder al gestart was, maakte dat beklaagde uitging van een onderbehandelde blaasontsteking of andere pathologie van de blaas. Beklaagde heeft telefonisch overleg gehad met de dienstdoende uroloog om af te stemmen wat het beste beleid zou zijn met betrekking tot antibiotica en het verdere beleid gezien de beschreven hoeveelheid bloedverlies van klaagster. De uroloog adviseerde de antibiotica te wijzigen en om klaagster via haar eigen huisarts te verwijzen naar de uroloog. Achteraf gezien had er verwezen moeten worden naar de gynaecoloog maar daarvoor waren op het moment van het consult op de huisartsenpost geen aanwijzingen.”

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Beklaagde heeft klaagster op basis van haar bevindingen en haar differentiaaldiagnose verwezen naar de uroloog. Later is gebleken dat klaagster baarmoederkanker had. Het college overweegt dat op zichzelf het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend hoeft te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop beklaagde tot de onjuiste diagnose is gekomen op grond van de haar op dat moment ter beschikking staande gegevens in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Bij de beoordeling daarvan wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Het college is van oordeel dat gelet op de klachten van klaagster beklaagde op goede gronden een speculumonderzoek heeft verricht. Anders dan klaagster stelt is niet aannemelijk geworden dat beklaagde dit onderzoek onzorgvuldig heeft verricht. Het college is met beklaagde van oordeel dat bij een dergelijk onderzoek in het algemeen duidelijk het verschil wordt gezien tussen de vagina en de plasbuis. Klaagster kan dan ook niet gevolgd worden in haar stelling dat beklaagde het verschil tussen de vagina en de plasbuis niet zou kennen. Beklaagde heeft blijkens haar verslaglegging bij haar onderzoek geen bloed aangetroffen bij de baarmoedermond maar wel wat bloed gezien bij de uitgang de urethra. Op basis van de klachten van klaagster en de bevindingen van haar onderzoek heeft beklaagde naar het oordeel van het college zorgvuldig gehandeld door telefonisch te overleggen met de dienstdoende uroloog om vervolgens tot haar advies aan klaagster te komen om in eerste instantie een afwachtend beleid in te zetten om de antibiotica zijn werk te laten doen. Het college acht het voorts van zorgvuldigheid getuigen dat beklaagde heeft geadviseerd om zich via de eigen huisarts naar de uroloog te laten verwijzen maken om de blaas te laten nakijken. Hoewel er later bij klaagster baarmoederkanker is vastgesteld en dus achteraf gezien een verwijzing naar de gynaecoloog op zijn plaats was geweest, leidt dit niet tot een gegronde klacht nu gelet op het voorstaande niet aannemelijk is geworden dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht.

5.3

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de rechtsoverweging “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klaagster beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Wat zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert - zakelijk weergegeven - tot nietigverklaring van de bestreden beslissing met een veroordeling in de kosten.

4.2 De huisarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het beroep van klaagster af te wijzen en de beslissing in eerste aanleg te bekrachtigen.

Beoordeling van het beroep.

4.3 In beroep is de klacht in al zijn onderdelen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2020 is dat debat voortgezet.

4.4 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege wa t betreft de klacht geleid tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder 5 heeft overwogen hier over en maakt deze tot de zijne. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door de huisarts is dan ook geen sprake.

4. 5 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klaagster wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; M.P. den Hollander en J. Legemaate, leden-juristen; M.G.M. Smid-Oostendorp en W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.