ECLI:NL:TGZCTG:2020:156 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.229
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2020:156 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-09-2020 |
Datum publicatie: | 11-09-2020 |
Zaaknummer(s): | c2019.229 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. Klager is in het kader van een voorwaardelijke veroordeling opgenomen geweest in een forensisch psychiatrisch centrum. De psychiater was daar voor een gedeelte van de behandeling zijn behandelend psychiater. Klager verwijt de psychiater dat deze hem zou hebben gedwongen om depotmedicatie (antipsychotica) in te nemen, onder andere door klager in een isoleercel te plaatsen. De psychiater heeft de klacht betwist. Er is geen sprake geweest van dwangmedicatie. De psychiater heeft klager wel geadviseerd medicatie te gebruiken en klager stemde daar uiteindelijk steeds mee in. Dat klager gesepareerd is geweest, was niet om hem te dwingen medicatie te gebruiken maar omdat klager voor ernstige overlast zorgde en dit niet op andere wijze te begrenzen was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2019.229 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 12 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van
6 augustus 2019, onder nummer G2019/22, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de terechtzitting van 14 augustus 2020 behandeld. Klager is op juiste wijze uitgenodigd voor de terechtzitting, maar is niet verschenen.
De psychiater was aanwezig, bijgestaan door mr. Zwartjens, kantoorgenoot van mr. Kastelein.
De psychiater en mr. Zwartjens hebben ter terechtzitting hun standpunt nader toegelicht. Mr. Zwartjens heeft daarbij gebruik gemaakt van notities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klager is opgenomen geweest in E. van 25 mei 2011 tot 28 januari 2013 in het kader van een voorwaardelijke veroordeling met als bijzondere voorwaarde een klinische plaatsing in E. Klager verbleef vanaf 25 mei 2011 tot 17 mei 2012 op de afdeling F. Verweerder was gedurende die tijd zijn behandelend psychiater. Aansluitend werd klager geplaatst op een andere afdeling en kreeg hij een andere behandelend psychiater.
2.2
Verweerder heeft op 1 juni 2011 een gesprek gehad met klager. Vooraf had hij informatie ontvangen van de sociotherapeut. In de psychiatrische aantekeningen heeft verweerder het volgende opgenomen.
“Beeld: bewustzijn helder, oriëntaties ongestoord. Hij heeft een enorme drang om zijn incoherente verhaal te herhalen, vermijdt gewoon contact en terugkijken naar het verleden. Hij is bang voor een complot door de reclassering, dit is m.i. een paranoïde waan. Hallucinaties worden ontkend (hoeft niet te betekenen dat ze er niet zijn, hij weet wat het zou betekenen als hij ze zou melden). Beeldspraak, spreekwoorden en gezegden worden door hem goed begrepen.
Overweging: in mijn ogen is er sprake van een paranoïde waan met formele denkstoornissen (incoherentie) bij een man met verstandelijke beperking.
Advies: proefbehandeling met een antipsychoticum gedurende 6 weken. Bijvoorbeeld half juni start met Abilify 10 mg. Na 2 wk eventueel verhogen naar 15 of 20 mg, eind juli evalueren (voordelen, nadelen). Dan in principe rond 1 augustus stoppen (vrijdag 29 juli), eind augustus of begin september opnieuw evalueren. Hij krijgt mijn advies op papier, kan hij er over nadenken.
Zijn reactie: barst in tranen uit, verdrietig, wil moeder en advokaat bellen, herhaalt ‘zijn verhaal’ in verkorte vorm. Hij lijkt duidelijk te twijfelen.”
2.3
Verweerder heeft vervolgens de advocaat van klager gebeld en hem geïnformeerd. Zijn reactie was dat klager op gezag van de reclassering op E. zat en gewoon moest doen wat de dokter zegt. Nadat verweerder klager het advies op schrift ter hand had gesteld, heeft klager aangegeven dat hij wilde beginnen met de medicatie. Een afschrift van het advies is verzonden aan de advocaat van klager.
Op 15 juli 2011 heeft verweerder geconstateerd dat klager nog steeds psychotisch was en dat er geen verbetering optrad. Verweerder was van mening dat klager stabiele bloedspiegels nodig had en dat dit bereikt zou kunnen worden door depotmedicatie. Hij heeft dit met klager besproken en deze ging na meermalen uitleg door verweerder hiermee akkoord (met twee spuiten).
2.4
Nadat de echtgenote van klager met hem gebeld had, toonde klager weer twijfel. Verweerder heeft contact gehad met de echtgenote, waarbij is gemeld dat zij geen toestemming hoeft te geven voor de depotmedicatie. Zij is gewezen op de vrijwillige afspraak die met klager was gemaakt. Verweerder heeft met de echtgenote van klager afgesproken dat hij bij de evaluatie ook haar mening wilde horen.
Klager heeft later op die dag aangegeven niet langer te willen wachten op toediening van depotmedicatie. Verweerder heeft hem nogmaals uitgelegd wat de bedoeling is. Verweerder is daarna akkoord gegaan met toediening van depotmedicatie diezelfde dag.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerder heeft klager in juni 2011 dringend geadviseerd gebruik te maken van een antipsychoticum, terwijl hij niet met zekerheid kon voorspellen of dit middel zou werken. Als psychiater behoorde hij dit te weten.
Ook heeft hij klager op verschillende manieren bedreigd om te zorgen dat hij depotmedicatie ging nemen, terwijl klager kerngezond is. De bedreiging vond plaats op de kamer van klager en verweerder heeft daarbij gezegd dat hij zou meewerken als hij klager was. Ook is klager daarna verschillende keren in de isolatie gegooid om hem te dwingen het depot te nemen.
Tegen zijn wil heeft [het CTG leest:] klager de depotmedicatie toegediend gekregen. Daarbij heeft verweerder ook gelogen tegen de familie van klager en zijn advocaat om te zorgen dat klager instemde met depotmedicatie. Tegen de vrouw van klager heeft verweerder gezegd dat zij geen instemmingsrecht had ten aanzien van de depotmedicatie.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Bij de behandeling van klager heeft verweerder rekening gehouden met zijn voorgeschiedenis, zijn vorige behandelingen en diagnostiek. Tussen de jaren 2000 en 2011 zijn er meerdere Pro Justitia rapportages opgemaakt over klager. De diagnoses luidden: zwakbegaafdheid, persoonlijkheidsstoornis (met narcistische trekken), pervasieve ontwikkelingsstoornis/PDD-NOS, paranoïde grondhouding en pedofilie.
In dezelfde periode is klager (veelal gedwongen) opgenomen geweest in diverse instellingen. Hij weigerde vaak medewerking en bij ontslag was er geen verbetering van het functioneren. In deze periode heeft hij kortdurend psychofarmaca voorgeschreven gekregen, waarvan het effect niet goed uit de documenten is te destilleren. Vaak weigerde hij medicatie.
Verweerder had in juni 2011 voldoende argumenten om de denken aan een psychotische stoornis. Er was sprake van achterdocht, een gestoord zelfbeeld, een gestoord beeld van zijn omgeving, verminderde integratie en verminderde impulsregulatie. Zonder medicatie bleken de gedragsproblemen heel moeilijk te reguleren. Daarom heeft verweerder getracht klager te overtuigen om gedurende een bepaalde periode antipsychotische medicatie te proberen. Dit advies was doelmatig, omdat psychotische klachten behandelen zonder medicatie een slechte prognose heeft, en proportioneel. Klager heeft daar (uiteindelijk) steeds mee ingestemd.
Het is nooit met zekerheid te voorspellen of de voordelen van medicatie op zullen wegen tegen de eventuele nadelen in de vorm van bijwerkingen. Er is nooit sprake geweest van dwangmedicatie. Ook is klager niet in de separeer gezet om hem te dwingen medicatie te nemen. Hij is gesepareerd geweest vanwege ernstige overlast die niet anderszins viel te begrenzen. Klager zat natuurlijk niet in een geheel vrijwillige situatie. De plaatsing was voorwaarde uit een strafvonnis gekoppeld aan een voorwaardelijke gevangenisstraf. Na weinig succes in andere instellingen was er hoop en noodzaak om nu vooruitgang te boeken.
Verweerder heeft niet gelogen tegen de familie van klager en zijn advocaat. Wel heeft hij de echtgenote van klager gemeld dat haar toestemming niet nodig was voor het toedienen van medicatie. Klager had geen mentor of curator en stemde zelf in met het gebruik van medicatie.
5. Beoordeling van de klacht
Verweerder heeft in zijn verweerschrift uitgebreid uiteengezet op grond van welke bevindingen hij dacht aan een psychotische stoornis. Ook dat hij daarom heeft getracht klager te overtuigen om een bepaalde periode antipsychotische medicatie te proberen.
Klager heeft de mogelijkheid gehad te reageren op het verweer, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Het college is van oordeel dat verweerder in redelijkheid op basis van zijn bevindingen tot het advies aan klager heeft kunnen komen om antipsychotische medicatie te proberen. Door verweerder was een duidelijke periode afgesproken voor het toedienen van de medicatie en een evaluatie na afloop daarvan. Verweerder heeft klager mondeling uitleg gegeven en overleg gevoerd met zijn advocaat. Daarnaast heeft verweerder het advies nog op schrift gesteld en aan klager overhandigd en toegezonden aan zijn advocaat. Het college acht dit zorgvuldig.
Dat verweerder de echtgenote van klager heeft medegedeeld dat zij geen instemmingsrecht had ten aanzien van de depotmedicatie acht het college juist. Daarbij heeft het college geconstateerd dat door verweerder met de echtgenote van klager is afgesproken dat hij haar wel bij de evaluatie wilde betrekken en dat het gesprek met de echtgenote van klager in een vriendelijke sfeer is afgesloten.
Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder klager zou hebben bedreigd om hem te dwingen medicatie in te nemen. Klager heeft dit ook niet nader onderbouwd. Ook is niet gebleken dat klager gesepareerd is om hem te dwingen medicatie in te nemen. Verweerder heeft duidelijk uitleg gegeven waarom klager gesepareerd is. Deze uitleg vindt steun in het overgelegde medische dossier.
Het college acht de klacht kennelijk ongegrond. ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 2. “Vaststaande feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe (impliciet) dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De psychiater heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
Ter terechtzitting heeft mr. Zwartjens namens de psychiater het Centraal Tuchtcollege gevraagd om klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat – kort gezegd – uit het beroepschrift en de aanvulling daarop onvoldoende blijkt wat de gronden van het beroep van klager zijn.
Ontvankelijkheid
4.3 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klager in het aanvullend beroepschrift van 22 oktober 2019 voldoende duidelijk aangegeven dat, en op welke gronden, hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn beroep.
Beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk debat en de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beroep tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder ”5. Beoordeling van de klacht” heeft overwogen hier over. Dit betekent dat het beroep van klager moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;
H. de Hek en J. Legemaate, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en I.A. de Boer, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 11 september 2020.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.