ECLI:NL:TGZCTG:2020:155 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.299
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2020:155 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-09-2020 |
Datum publicatie: | 11-09-2020 |
Zaaknummer(s): | c2019.299 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts. De beklaagde huisarts is als waarnemend huisarts verbonden aan een gezondheidscentrum, waar klager patiënt was. Klager, gediagnosticeerd met schizofrenie, paranoïde type, verwijt de huisarts dat zij 1. klager een endocrinologisch onderzoek heeft geweigerd terwijl zijn dopamine laag was, 2. uitging van de diagnose die in de ggz-instelling was gesteld, terwijl daar geen onderbouwing voor was en 3. klager niet heeft geholpen bij het vinden van een nieuwe huisarts. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2019.299 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, (destijds) werkzaam te B.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 8 mei 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 oktober 2019, onder nummer 097/2019 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
In verband met de overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van SARS-CoV-2 doet het Centraal Tuchtcollege het onderhavige beroep schriftelijk af. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een aanvullende pleitnotitie in te dienen. Klager heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De huisarts heeft op 17 juni 2020 een pleitnotitie ingediend.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het huisartsenjournaal) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Beklaagde is sinds september 2018 als waarnemend huisarts verbonden aan D. van E. te B. Klager is patiënt in die praktijk. Hij is bekend met de diagnose schizofrenie, paranoïde type.
Begin november 2018 heeft klager een kopie van zijn dossier opgevraagd. Voordat beklaagde dit aan klager heeft kunnen overhandigen bereikte haar op 9 november 2018 de vraag van klager, via de assistente, of hij een volledig endocrinologisch onderzoek kon krijgen.
In verband met het verzoek om een kopie van zijn dossier had beklaagde zich op dat moment al ingelezen in het dossier van klager. Daaruit wist beklaagde dat klager in februari 2017 voor het laatst antipsychotica had gekregen en dat op 28 november 2017 bij klager prolactine was bepaald. De uitslag van dat onderzoek was normaal.
Beklaagde heeft op 9 november 2018 telefonisch contact gehad met klager en hem op haar spreekuur uitgenodigd. Dit spreekuurcontact vond plaats op 15 november 2018. Klager had bij het maken van deze (dubbele) afspraak ook een hulpvraag ingediend in verband met klachten aan zijn geslachtsorgaan. Klager gaf aan dat hij dacht dat dit een Candida infectie zou zijn. Hij liet onderzoek door beklaagde niet toe.
Verder gaf klager aan dat hij een uitdraai van zijn dossier wilde omdat hij het niet eens was met de diagnose (schizofrenie, paranoïde type) zoals die door F. was gesteld.
Beklaagde heeft klager uitgelegd dat zij als huisarts deze diagnose niet kan herzien of aanpassen en dat hij voor bespreking van de diagnose bij de betreffende behandelaren moest zijn. Beklaagde heeft klager een uitdraai van zijn dossier meegegeven.
Klager heeft die dag nog een e-mailbericht naar de huisartsenpraktijk gestuurd met opmerkingen bij zijn dossier. Dit bericht is in klagers dossier gevoegd.
Op 16 november 2018 heeft klager (een tweede) second opinion aangevraagd om de diagnose zoals gesteld door F. in het G. te laten herbeoordelen.
Op 22 november 2018 heeft beklaagde klager hierover telefonisch gesproken en dezelfde dag heeft beklaagde een (verwijs)afspraak gemaakt voor de afdeling psychiatrie van het G.
Beklaagde ontving in december 2018 bericht van het G. dat er geen indicatie was voor heroverweging van de diagnose schizofrenie bij klager.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven-:
1. dat zij klager een endocrinologisch onderzoek heeft geweigerd terwijl zijn dopamine laag is;
2. dat zij uitgaat van de diagnose die F. heeft gesteld terwijl daar geen onderbouwing voor is;
3. dat hij geen hulp krijgt bij het vinden van een nieuwe huisarts.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het college het volgende.
Uit het dossier van klager blijkt dat hij in februari 2017 voor het laatst antipsychotica had gekregen en dat op 28 november 2017 zijn prolactine was bepaald. De uitslag van dat onderzoek normaal.
Naar aanleiding van het verzoek van klager om een endocrinologisch onderzoek heeft beklaagde op 9 november 2018 telefonisch contact gehad met klager en hem uitgenodigd op haar spreekuur. Dit spreekuurcontact heeft plaatsgevonden op
15 november 2018. Tijdens dat consult heeft klager met name besproken dat hij een uitdraai van zijn dossier wilde en dat hij het niet eens was met de diagnose die bij F. was gesteld. Klager heeft het verzoek om een volledig endocrinologisch onderzoek tijdens dat consult niet herhaald. Voor een dergelijk onderzoek was overigens geen indicatie. Het eerste klachtonderdeel slaagt daarom niet.
5.3
Ook het tweede klachtonderdeel slaagt niet. Nog afgezien van het feit dat een huisarts in beginsel uit moet kunnen gaan van specialistische diagnostiek, kan het verwijt niet slagen omdat beklaagde klager op zijn verzoek voor een tweede second opinion naar de betwiste diagnose heeft doorverwezen naar het G.
5.4
En ten slotte slaagt ook het laatste klachtonderdeel niet. Een patiënt heeft het recht om naar een andere huisarts te gaan. Als een patiënt een andere huisarts wenst is er geen verplichting voor de huisarts om een nieuwe huisarts te zoeken voor de patiënt. Een dergelijke verplichting lijkt ook niet logisch als de arts-patiëntverhouding zodanig is verstoord dat de patiënt van huisarts wenst te wisselen. Wel beveelt de richtlijn van de H. ‘Uw patiënt wil wisselen van huisarts’ aan dat de huisarts in het geval van wisseling, ervoor zorgt dat de nieuwe huisarts in het kader van de continuïteit van de zorg de beschikking krijgt over de medische geschiedenis van patiënt. Gesteld noch gebleken is dat beklaagde hier op dit punt in gebreke is gebleven.
5.5
Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen ongegrond en dient als volgt te worden beslist. ”
1. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
2. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd schriftelijk verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Voor zover klager in beroep nieuwe klachtonderdelen formuleert, overweegt het Centraal Tuchtcollege allereerst dat nieuwe klachtonderdelen buiten het bestek van dit beroep vallen, zodat klager in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.4 De stelling van klager - in het kader van het eerste klachtonderdeel - dat hij de huisarts mondeling heeft gevraagd om ‘een volledig endocrinologisch onderzoek’ bij hem te laten verrichten, vindt geen steun in het medisch dossier van klager. Uit het medisch dossier blijkt evenmin dat klager een dergelijk onderzoek op een later moment heeft verzocht. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat in gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een klachtonderdeel uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond kan worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de huisarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een huisarts hem of haar tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval.
4.5 De behandeling van het tweede klachtonderdeel heeft het Centraal Tuchtcollege in beroep geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep op dit punt moet worden verworpen.
4.6 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel dat de huisarts klager niet heeft geholpen met het vinden van een nieuwe huisarts overweegt het Centraal Tuchtcollege, evenals het Regionaal Tuchtcollege, dat een patiënt het recht heeft naar een andere huisarts te gaan. Ook klager stond het vrij om een andere huisarts te zoeken en te benaderen, maar op de (thans beklaagde) huisarts rust geen verplichting om een andere huisarts voor klager te zoeken. Het voorgaande geldt temeer als de verhouding tussen de patiënt en de huisarts verstoord is geraakt, zoals in de onderhavige situatie het geval was.
4.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het Centraal Tuchtcollege klager deels niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep en het beroep van klager voor het overige verwerpen.
3. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep zoals hiervoor in overweging 4.3 weergegeven;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en W. de Ruijter en
F.M.M. van Exter, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 11 september 2020.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.