ECLI:NL:TGZCTG:2020:151 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.343

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:151
Datum uitspraak: 11-09-2020
Datum publicatie: 11-09-2020
Zaaknummer(s): c2019.343
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Verweerder heeft een adviesgesprek met klaagster gevoerd. Klaagster heeft dit gesprek voortijdig beëindigd. Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte een waanstoornis (van het paranoïde type) bij klaagster heeft gediagnosticeerd, hetgeen verweerder volgens klaagster heeft vastgelegd in een brief aan de huisarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij voorzittersbeslissing de klacht kennelijk ongegrond verklaard, wegens het gebrek aan feitelijke grondslag. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep tegen die beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.343 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.S. Waldron.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 7 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij voorzittersbeslissing van 22 oktober 2019, onder nummer 19/307, is de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 augustus 2020, waar zijn verschenen klaagster en de arts, laatstgenoemde bijgestaan door mr. K.S. Waldron. De zaak is over en weer toegelicht. Mr. Waldron heeft dat gedaan aan de hand van aantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft aan de beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. DE KLACHT

De klacht van klaagster jegens aangeklaagde komt er – samengevat – op neer dat verweerder ten onrechte een waanstoornis (van het paranoïde type) bij klaagster heeft gediagnosticeerd, hetgeen verweerder volgens klaagster heeft vastgelegd in een brief aan dhr. D., huisarts van 28 maart 2013.

3. HET VERWEER

Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen diagnose heeft gesteld, maar slechts een (gedeeltelijke) intake bij klaagster heeft uitgevoerd. Wel is een adviesgesprek met klaagster gevoerd waarin verweerder hypothetisch aan klaagster heeft gevraagd, wat zij zou doen als de diagnose waanstoornis door hem gesteld zou worden na voltooiing van de gehele intake. Zo ver is het evenwel niet gekomen: er kon geen diagnose gesteld worden, omdat klaagster het onderzoek voortijdig heeft beëindigd, aldus nog steeds verweerder.

4. DE OVERWEGINGEN

4.1.      De voorzitter stelt vast dat dit om en nabij de 21e klacht van klaagster is over of gerelateerd aan een door klaagster ongewenste diagnose. De voorzitter overweegt voorts dat in de door klaagster zelf overgelegde brief van 28 maart 2013 van verweerder aan huisarts D., onder het kopje ‘Adviesgesprek 28 maart 2013’ het volgende staat:

“(…) Betrokkene heeft spontaan acht documenten/stukken overhandigd. Deze zijn bestudeerd. Samenvattend blijkt uit deze stukken dat betrokkene 2006 in beeld is gekomen bij E. in verband met verwaarlozing en er werd gesteld dat er sprake was van een waanstoornis, van het paranoïde type.

Zij werd onder curatele gesteld, omdat zij niet wilsbekwaam werd geacht.

            (…)

Op 28 maart 2013 is met patiënte haar verwachting opnieuw besproken. Er is haar de vraag gesteld wat zij zou doen als onderzoeker vond dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor een waanstoornis, dat vermoed werd tijdens gesprekken en bevestigd werd door bestudering van haar spontaan overhandigde documenten.

Er is aan haar verteld dat het lijkt dat er sprake is van een waanstoornis, van het paranoïde type. Er is eerder de persoonlijkheidsstoornis NAO vastgesteld met psychose. Er is zelfs gedacht (uit medisch informatie, dat patiënte heeft overhandigd) er sprake is van late onset schizofrenie.

Patiënte bevestigt dat zij beperkte medische informatie spontaan heeft overhandigd. Patiënte vertelde vervolgens dat er geen reden meer was voor vervolg van het onderzoek. Er is met haar besproken dat zij een verslag wilde hebben, waarin vermeld is dat er een sprake is van een psychose. Zij ziet af van een dergelijk verslag.

Er is aan haar verteld dat voort goed vaststellen van een paranoïde waan goed uitgevoerd milieu onderzoek (diverse hetero anamneses) nodig is.

Tevens is besproken dat er geen verslag wordt gemaakt, dat ze mee zou kunnen nemen naar haar rechtszitting met betrekking tot voortzetting van ondercuratale stelling.

Patiënte heeft het onderzoek beëindigd.

(…)”

4.2.      Hieruit volgt dat, zoals verweerder zelf ook heeft aangevoerd, door verweerder op het moment van het schrijven van de brief aan huisarts D. (derhalve de brief waarover klaagster klaagt) nog geen diagnose ten aanzien van klaagster was gesteld. Daarmee ontvalt de feitelijke grondslag voor de klacht, zodat deze kennelijk ongegrond is.”

3.         Beoordeling van het beroep

Procedure

3.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de psychiater nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2020 is dat debat voortgezet.

3.2       In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de klacht alsnog gegrond te verklaren.

3.3       De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij zich kan vinden in de

beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, en stelt zich daarom op het standpunt dat het beroep van klaagster moet worden verworpen. 

Beoordeling

3.4       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de voorzitter van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege kan zich daar geheel in vinden. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter,

H. de Hek en J. Legemaate, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en I.A. de Boer, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 11 september 2020.

Voorzitter w.g.           Secretaris  w.g.