ECLI:NL:TGZCTG:2020:150 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.355

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:150
Datum uitspraak: 11-09-2020
Datum publicatie: 11-09-2020
Zaaknummer(s): c2019.355
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Tegen klager is een strafrechtelijk onderzoek gestart in verband met het overlijden van zijn schoonmoeder en zijn rol daarin als huisarts. Verweerster was als vaste waarnemer werkzaam in de praktijk van klager en is op enig moment door de politie als getuige gehoord. Klager en zijn echtgenote verwijten verweerster, samengevat, dat zij ondeskundig en in strijd met de waarheid heeft verklaard en daarbij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden en dat zij onzorgvuldig medisch heeft gehandeld. Ook verwijten klagers verweerster dat zij uitspraken heeft gedaan die buiten het terrein van haar professionele expertise vallen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft dit laatste onderdeel gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerster heeft hierin berust. Klagers hebben beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van de andere klachtonderdelen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klagers.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.355 van:

A., B., wonende te C.,

appellanten, klagers in eerste aanleg,

tegen

D., huisarts, werkzaam te C.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. N. van den Burg, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. en B. – hierna klagers – hebben op 12 maart 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

30 oktober 2019, onder nummer 1960, heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de huisarts voor het gegrond verklaarde deel een waarschuwing opgelegd.

Klagers hebben tijdig beroep ingesteld tegen die beslissing. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 31 juli 2020, waar zijn verschenen klagers, en de huisarts, bijgestaan door mr. M.F. Mooibroek, kantoorgenoot van de gemachtigde van de huisarts.

Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Mr. Mooibroek heeft dat onder meer gedaan aan de hand van notities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager en klaagster zijn met elkaar getrouwd. De moeder van klaagster is opgenomen geweest in een verpleeghuis. Klager heeft een huisartsenpraktijk en was als huisarts de hoofdbehandelaar van zijn schoonmoeder. Verweerster was sinds januari 2015 als vaste waarnemer werkzaam in de praktijk van klager. Verweerster heeft, blijkens het dossier, op 19 juli 2016 een recept uitgeschreven voor de (schoon)moeder van klagers in verband met een urineweginfectie. Verweerster heeft dit gedaan zonder de (schoon)moeder van klagers in het verpleeghuis te hebben gezien. Het betrof een vijfdaagse kuur nitrofurantoïne. De (schoon)moeder van klagers is op 29 juli 2016 overleden. Justitie is een onderzoek gestart in verband met het overlijden van de (schoon)moeder van klagers en de rol van klager daarin als haar huisarts. Verweerster is in dat onderzoek op 3 oktober 2017 door de politie gehoord als getuige. In het proces-verbaal van dat verhoor is onder andere het volgende opgenomen (citaat inclusief taal- en typfouten, waarbij M staat voor mededeling verbalisanten, V voor vraag van verbalisanten en A voor antwoord van verweerster):

“M: Wij doen onderzoek naar het overlijden van mevrouw (naam) in 2016, een bewoonster van (naam verpleeghuis). U mag gebruik maken van uw beroepsgeheim. U wordt hierbij vrijwillig als getuige gehoord.

V: Begrijpt u dit?

A: Ja.

V: Met wie heeft u voorafgaand aan dit verhoor hierover gesproken?

A: Met (naam), mijn ouders omdat mijn vader huisarts is geweest en met 2 goede vriendinnen.

V: En waarover heeft u met deze personen gesproken?

A: Dat ik hiernaartoe moest komen. Ze hebben al vaker verhalen over klager gehoord.

(…)

V: Wat kunt u onder mevrouw (naam), geboren xx-xx-xxxx vertellen?

A: Niets. Ik heb haar nooit gezien.

(…)

Ik heb (naam co-assistent) afgelopen week gesproken, zij zit heel erg in dubio in verband met haar beroepsgeheim. Ik heb haar gezegd dat dit niet meer over haar beroepsgeheim gaat, maar dit gaat over het medisch handelen en daarnaast de veiligheid van patienten. Ik denk dat ze misschien ook wel bang is, bang voor (klager). Ik kan me daar wel iets in voorstellen. Wat kan hij betekenen voor haar opleiding? Hij is behoorlijk manipulatief.

(…)

V: Welke geneesmiddelen, in welke toedieningsvorm, en welke sterkte zijn er gebruikt om mevrouw (naam (schoon)moeder klagers) te sederen?

A; (…) In de casus met mevrouw (naam) ben ik niet betrokken geweest. Als ik palliatief sedeer doe ik dat meestal met een pomp. Ik vraag dan altijd aan E. om mij deze pomp te leveren. Ik gebruik dan meestal het geneesmiddel Dormicum en/of Morfine. (…) Bij palliatieve sedatie mag dit middel uitsluitend worden ingezet wanneer iemand een levensverwachting heeft van minder dan 2 weken. Anders is er het risico op uitdrogen, doorligwonden en weer bijkomen. Dit omdat je steeds meer gewend raakt aan de opiaten en er steeds meer van nodig hebt. Daarom zie je ook richting het einde dat de dosis steeds meer opgehoogd moet worden.

(…)

M: Uit onderzoek is gebleken dat er een uitvoeringsverzoek werd geschreven waarin vermeld stond dat (naam (schoon)moeder klagers) zonodig 6x 10 druppels Rivotril diende toegediend te krijgen.

V: Wat kunt u ons hierover vertellen?

A: Dat vind ik wel heel veel. Dat vind ik een niet alledaagse dosering. Dat vind ik niet normaal. (…) Maar 6 x 10 druppels per dag? Dan ben je niet goed bezig. Dan is er iets anders aan de hand Als (klager) dit heeft uitgeschreven kan ik me goed voorstellen dat hij vind dat hij goed gehandeld heeft.

Ik maak me soms wel zorgen over (klager), hoe hoog wordt de druk bij deze man? (…) Ik denk dat jullie ook psychologische hulp voor hem moeten zoeken. Wat doet hij als de druk bij hem te hoog wordt? Zowel hij als zijn vrouw zijn echt onberekenbaar. Wat mij betreft wordt bureau Jeugdzorg ingeschakeld als de baby geboren wordt, zodat zij een oogje in het zeil kunnen houden.

(…)

V: In hoeverre heeft (klager) naast huisarts ook specialisaties?

A: Geen, niet dat ik weet in ieder geval.

(…)

V: Omschrijf (klager) eens als persoon?

A: Een man met een narcistische persoonlijkheid. Iemand die niet kan worden aangesproken op zijn gebreken, iemand die daar ook niets mee doet.

Iemand die altijd alles buiten zichzelf legt. Een stoornis is iemand die echt is gediagnosticeerd. Maar hij heeft wel narcistische trekken en is heel erg met structuur. Een soort autisme, niet is staat zijn om mij aan te spreken op mijn zogenaamde gebreken. En ook het stukje communicatie van hem, dat zou kunnen vallen onder autisme. Hij is een onberekenbare man. Dat je dan ineens zo’n rare email krijgt, dat noem ik onberekenbaar. (…) Ik hoop dat er echt wat gaat gebeuren, ook voor hem en zijn ongeboren kind. Daar maak ik me echt zorgen over. Het is echt een zorgelijke situatie. Misschien moet dat wel dwingend gebeuren.”

Nadien heeft verweerster de politie nog enkele e-mails doen toekomen betreffende een ontmoeting met de ex-vrouw van klager.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klagers verwijten verweerster:

1) dat zij tijdens een getuigenverhoor bij de politie, in strijd met de waarheid heeft verklaard over haar betrokkenheid bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers;

2) dat zij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden;

3) gebrek aan communicatie c.q. onprofessionele manier van communiceren;

4) dat zij bewust de suggestie heeft gewekt dat klager fout medisch handelde en/of een strafbaar feit verwijtbaar is;

5) onzorgvuldig c.q. ondeskundig medisch handelen;

6) ondeskundig verstrekken van onjuiste informatie;

7) bewust verstrekken van irrelevante en onvolledige informatie;

8) uitspraken te hebben gedaan die gelegen zijn buiten het terrein van eigen kennen en kunnen en die onbetamelijk zijn voor een zorgprofessional.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een klacht tegen haar is ingediend omdat geen sprake is van handelen of nalaten zoals omschreven in artikel 47 lid 1 aanhef en onder a en b van de Wet BIG.

5. De overwegingen van het college

Vooraf zij opgemerkt dat het college uitgaat van het medisch dossier zoals dat is overgelegd door klagers. Het college heeft geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Het is van oordeel dat door verweerster geen begin van aannemelijkheid gemaakt is dat er met het dossier zou zijn gemanipuleerd.

Ad 1: Verweerster heeft tijdens een getuigenverhoor bij de politie, in strijd met de waarheid, verklaard over haar betrokkenheid bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers.

Klagers stellen dat verweerster tijdens het politieverhoor heeft aangegeven de (schoon)moeder van klagers nooit te hebben gezien. Zij zou niet betrokken zijn geweest bij haar behandeling terwijl uit het dossier blijkt dat verweerster op 19 juli 2016 een recept heeft uitgeschreven ten behoeve van de (schoon)moeder van klagers.

Het college overweegt dat uit het overgelegde medisch dossier blijkt dat verweerster inderdaad op 19 juli 2016 het betreffende recept heeft uitgeschreven. Van verdere bemoeienis met de behandeling van de (schoon)moeder van klagers is het college niet gebleken. Verweerster heeft aangegeven zich absoluut niet te kunnen herinneren voor de (schoon)moeder van klagers een recept te hebben uitgeschreven. De vraag die thans ter beantwoording voorligt is of verweerster niet de waarheid heeft verteld aan de politie toen zij aangaf niet bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers betrokken te zijn, terwijl op grond van het dossier als vaststaand moet worden aangenomen dat zij voor haar een recept heeft uitgeschreven. Het college is van oordeel dat verweerster tijdens haar verhoor terecht de haar gestelde vraag over de betrokkenheid bij de behandeling ontkennend heeft kunnen beantwoorden. Weliswaar was zij door het uitschrijven van het recept op dat moment betrokken bij de behandeling, maar ging het in dit geval om een eenmalige handeling; van een langdurige betrokkenheid bij de behandeling was niet gebleken. Het college betrekt daarbij dat uit het overgelegde medische dossier blijkt dat klager zeer frequent betrokken was bij de behandeling van zijn schoonmoeder en dat verweerster hiervan op de hoogte was. Naar het oordeel van het college mocht verweerster de vraag over haar betrokkenheid bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers dan ook breder interpreteren en hoefde zij het enkele uitschrijven van een recept niet als betrokken zijn bij de behandeling te interpreteren. Derhalve kan niet gezegd worden dat verweerster in strijd met de waarheid heeft verklaard. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 2: Verweerster heeft het medisch beroepsgeheim geschonden.

Klagers verwijten verweerster dat zij ondanks het feit dat zij door de verbalisanten is gewezen op haar beroepsgeheim, daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Voorts wordt haar verweten dat zij voorafgaand aan het verhoor gesproken heeft met derden. Tot slot zou verweerster ook na het verhoor met de doktersassistenten zijn blijven praten over het gebeurde.

Verweerster heeft aangegeven dat zij slechts informatie heeft gedeeld met de politie die zij van klager zelf heeft vernomen. Op geen enkel moment heeft zij inhoudelijk informatie gedeeld met derden.

Het college stelt vast dat verweerster als getuige is gehoord en de vragen van verbalisanten heeft beantwoord. Niet is betwist van de zijde van klagers dat de informatie die verweerster verstrekte over de (schoon)moeder van klagers van klagers afkomstig was. Verweerster geeft dat ook herhaaldelijk aan in het verhoor. Gelet op de omstandigheid dat verweerster op het uitschrijven van het recept na geen bemoeienis heeft gehad met de behandeling van de (schoon)moeder van klagers kan niet gezegd worden dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden voor wat betreft het verklaarde tijdens het politieverhoor.

Uit de verklaring van verweerster blijkt dat zij desgevraagd in het verhoor aangeeft met derden te hebben gesproken over het feit dat zij als getuige bij de politie een verklaring moest afleggen. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster inhoudelijke informatie heeft gedeeld met derden. Het college deelt niet de interpretatie van klagers dat verweerster heeft getracht de co-assistent over te halen om een verklaring af te leggen. Evenmin heeft het college, bij gebrek aan onderbouwing, kunnen vaststellen dat verweerster is blijven praten met de doktersassistenten over medisch inhoudelijke zaken.

Dit klachtonderdeel is in zijn geheel ongegrond.

Ad 3. Gebrek aan communicatie c.q. onprofessionele manier van communiceren.

Klager verwijt verweerster dat zij hem nooit aangesproken heeft op medisch handelen of openlijk kritiek geuit heeft. Op kritiek die klager op de werkvloer uitte aan verweerster reageerde zij niet.

Verweerster bestrijdt het beeld dat klagers schetsen over haar.

Naar het oordeel van het college dient dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu uit de gemaakte algemene verwijten, die verder niet zijn onderbouwd, niet blijkt dat de individuele gezondheidszorg in het geding is.

Ad 4. Verweerster heeft bewust de suggestie gewekt dat klager fout medisch handelde.

Klagers verwijten verweerster dat zij door de antwoorden die zij gaf in het verhoor bij de politie de indruk wekte dat klager bij de behandeling van zijn schoonmoeder op zijn minst een medische fout had begaan. Zo heeft zij in het verhoor onder andere aangegeven dat de door klager aan zijn schoonmoeder voorgeschreven dosering Rivotril niet normaal is. Voorts heeft zij aangegeven dat klager niet over een specialisme beschikt, terwijl hij gepromoveerd is en ruime ervaring heeft onder andere als SCEN-arts.

Verweerster heeft aangegeven dat zij de vragen van de politie heeft beantwoord en daarbij de nodige slagen om de arm heeft gehouden omdat zij niet betrokken was bij de behandeling van de schoonmoeder van klager.

Naar het oordeel van het college kan uit de antwoorden die verweerster gaf op vragen van de verbalisanten niet worden afgeleid dat zij de suggestie heeft gewekt dat klager fout medisch handelde. Het college is niet gebleken van suggestieve opmerkingen van de zijde van verweerster. Voor wat betreft het antwoord dat verweerster gaf over de dosering Rivotril, is het college van oordeel dat verweerster in beginsel gelijk had met haar antwoord. Voorts is het college van oordeel dat de wijze waarop zij ingaat op de vraag van verbalisanten over de dosering niet onzorgvuldig is. Zo geeft zij aan dat als klager die dosering heeft uitgeschreven zij zich goed kan voorstellen dat hij goed heeft gehandeld.

Door aan te geven dat klager geen specialisme heeft, terwijl hij dat in zijn ogen wel heeft, wordt naar het oordeel van het college geenszins de suggestie gewekt dat het medisch handelen van klager fout zou zijn geweest. De overige door klagers aangehaalde voorbeelden, zoals de waarneming tijdens de paasdagen, behoeven naar het oordeel van het college geen bespreking, nu die niet het medisch handelen van klager betreffen en daarmee dus ook geen suggestie wekken over het medisch handelen van klager. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 5. Verweerster heeft onzorgvuldig/ondeskundig medisch gehandeld.

Klagers verwijten verweerster dat zij op 19 juli 2016 een recept heeft uitgeschreven voor de (schoon)moeder van klagers zonder visite af te leggen. Zij heeft dus niet kunnen constateren dat er sprake was van een blaasontsteking bij de (schoon)moeder van klagers.

Verweerster kan zich niet herinneren die vijfdaagse kuur nitrofurantoïne te hebben voorgeschreven.

Vast staat dat verweerster de vijfdaagse kuur heeft voorgeschreven. Niet is in geschil dat de (schoon)moeder van klagers in het verleden een blaasontsteking heeft gehad.

Voor wat betreft het antwoord dat verweerster gaf over de dosering Rivotril, is het college van oordeel dat verweerster in algemene zin op juiste wijze heeft aangegeven dat de dosering niet gebruikelijk en wellicht onjuist zou zijn. Voorts is het college van oordeel dat de wijze waarop zij is ingegaan op de vraag van verbalisanten over de dosering niet onzorgvuldig is.

Het college is van oordeel dat als vaststaat dat een persoon eerder een blaasontsteking heeft gehad, het niet ongebruikelijk is om zonder nader onderzoek een nieuwe kuur voor te schrijven. Voorts is het bij recidiverende blaasontsteking niet onjuist en daarmee ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om van medicament te wisselen. Door naar aanleiding van de melding vanuit het verpleeghuis aan de (schoon)moeder van klagers nitrofurantoïne voor te schrijven handelde verweerster niet verkeerd. Van enige complicatie bij het gebruik van deze middelen is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 6. Ondeskundig verstrekken van onjuiste informatie.

Klagers verwijten verweerster dat zij in het politieverhoor onjuiste informatie heeft gegeven over palliatieve sedatie. Verweerster bestrijdt dit.

Naar het oordeel van het college is dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk. Niet is onderbouwd op welke wijze de antwoorden die verweerster bij de politie heeft gegeven op de vragen over palliatieve sedatie hun neerslag hebben op de individuele gezondheidszorg, hetgeen noodzakelijk is, wil de klacht ontvankelijk zijn.

Ad 7. Bewust verstrekken van irrelevante en onvolledige informatie.

Klagers verwijten verweerster dat zij in het politieverhoor niet een volledige e-mailwisseling heeft overgelegd over een ontmoeting met de ex-vrouw van klager. Hiermee heeft zij kennelijk het gevoel willen oproepen dat klagers rare mensen zijn.

Verweersters stelt niet onzorgvuldig gehandeld te hebben.

Het college is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is, nu op geen enkele wijze is aangetoond dat deze klacht betrekking heeft op de individuele gezondheidszorg.

Ad 8. Uitspraken doen die gelegen zijn buiten het terrein van zijn eigen kennen en kunnen en die onbetamelijk zijn voor een zorgprofessional.

Klagers verwijten verweerster tijdens het politieverhoor dingen over klagers te hebben gezegd die buiten haar professionele kennen en kunnen vallen. Verweerster heeft aangegeven dat zij haar persoonlijke mening bij de politie heeft gegeven en dat zij dit ook mag. Zij heeft niet verklaard als deskundige maar als getuige.

Het college is van oordeel dat verweerster, door te zeggen wat zij heeft gezegd (zie onder de vaststaande feiten), te ver is gegaan. Zij ventileert haar mening over een ander waarmee zij die ander in diskrediet brengt. Gegeven de omstandigheden rond haar verhoor was het gerechtvaardigd om informatie te verstrekken aan de politie, maar daarbij had verweerster wel dienen te waken dat de persoonlijke levenssfeer van de ander niet wordt geschaad.

Gelet op de jurisprudentie van het CTG kan het afleggen van een verklaring worden getoetst aan de tweede tuchtnorm. De handelswijze van verweerster heeft om die reden zijn weerslag op de individuele gezondheidszorg. Naar het oordeel van het college kan verweerster geen beroep doen op de omstandigheid dat zij slechts getuige was en haar mening heeft gegeven. Zij had zich ervan bewust moeten zijn dat zij door te verklaren zoals zij deed, een waardeoordeel gaf over klager. Daarmee heeft verweerster zich begeven buiten het terrein van haar deskundigheid. Gegeven echter de verhoorsituatie en de expliciete vraagstelling van de verbalisanten, gaat het college ervan uit dat verweerster de draagwijdte van haar verklaring op dit punt onvoldoende heeft kunnen overzien. Dit klachtonderdeel is gegrond.

De maatregel

Tijdens de behandeling van klachtonderdeel 8 heeft verweerster ter zitting aangegeven dat zij te ver is gegaan en heeft zij achteraf ingezien dat zij zo niet had moeten verklaren in het politieverhoor. Hiermee toont verweerster naar het oordeel van het college aan over reflectief vermogen te beschikken. Om die reden volstaat het college met een waarschuwing.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 De oorspronkelijke klacht bestond uit acht onderdelen. Het Regionaal

Tuchtcollege heeft klagers in de klachtonderdelen 3, 6 en 7 niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel 8 gegrond verklaard. Voor dit gegrond verklaarde klachtonderdeel is aan de huisarts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

De overige klachtonderdelen zijn in eerste instantie ongegrond verklaard. Bij de mondelinge behandeling in beroep is gebleken dat het beroep van klagers zich niet langer richt tegen de klachtonderdelen waarin zij niet-ontvankelijk zijn verklaard maar zich richt tegen de afwijzing door het Regionaal Tuchtcollege van de klachtonderdelen 1, 2, 4 en 5. Klagers verzoeken het Centraal Tuchtcollege deze klachtonderdelen alsnog gegrond te verklaren.

De huisarts heeft in beroep verweer gevoerd. Tegen de gegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van klachtonderdeel 8 en de opgelegde maatregel heeft de huisarts geen incidenteel beroep ingesteld zodat dit klachtonderdeel in beroep niet meer aan de orde is.

De huisarts verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klagers af te wijzen.

Zij stelt verder dat klagers hun klacht in beroep hebben uitgebreid, hetgeen niet is toegestaan.

4.3 Voor wat betreft de door de huisarts gestelde uitbreiding van de klacht in beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift of de aanvulling daarop nieuwe klachten bevat kunnen klagers daarin dus niet worden ontvangen.

4.4 Met het eerste klachtonderdeel verwijten klagers de huisarts dat zij tijdens het verhoor bij de politie in strijd met de waarheid over haar betrokkenheid bij de medische behandeling van de (schoon)moeder van klagers – hierna patiënte – heeft verklaard. Klagers stellen dat haar betrokkenheid bij de behandeling van patiënte blijkt uit het medisch dossier omdat daarin staat genoteerd dat de huisarts op 19 juli 2016 een recept voor patiënte heeft uitgeschreven of geaccordeerd. De huisarts heeft verklaard dat zij patiënte nooit heeft gezien en dat zij geen enkele herinnering heeft of had aan het uitschrijven of accorderen van dat recept. Zij kan de aantekening in het medisch dossier niet goed plaatsen en betwijfelt of zij daar enige bemoeienis mee heeft gehad. Zij heeft verder verklaard dat zij het dossier voorafgaand aan het verhoor ook niet heeft geraadpleegd omdat zij ervan uitging niet bij de behandeling betrokken te zijn geweest. Daargelaten of die aantekening van de huisarts afkomstig is, haar betrokkenheid bij de behandeling van patiënte zoals die uit het medisch dossier naar voren komt is zo gering dat het voorstelbaar is dat de huisarts op de vraag of zij daarbij betrokken was naar eer en geweten ontkennend heeft geantwoord. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten die het oordeel kunnen dragen dat de huisarts met opzet in strijd met de waarheid heeft verklaard. Het beroep slaagt op dit punt niet.

4.5 Ook het tweede klachtonderdeel dat betrekking heeft op het door de huisarts schenden van het medisch beroepsgeheim is door het Regionaal Tuchtcollege terecht ongegrond verklaard. Klagers verwijten de huisarts dat zij (naar zij heeft verklaard: op verzoek van de recherche) een co-assistent telefonisch heeft benaderd om haar te vragen een verklaring af te leggen. Dit aan de huisarts verweten handelen valt niet onder de eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG. Voor toetsing aan de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG) is vereist dat sprake is van enig handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het plegen van het telefoongesprek met de co-assistent op verzoek van de recherche in het kader van een opsporingsonderzoek niet onder deze norm valt omdat dit handelen -wat daar ook van zij- geen weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.

Voor het overige hebben klagers dit klachtonderdeel ook in beroep onvoldoende met concrete voorbeelden kunnen onderbouwen zodat het beroep ook op dit punt faalt.

4.6 Met het vierde klachtonderdeel verwijten klagers de huisarts dat zij bewust de suggestie heeft gewekt dat klager medisch fout handelde. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de huisarts in het verhoor bij de politie in antwoord op de aan haar gestelde vragen van medische aard haar mening heeft gegeven. Als zodanig kan dit handelen van de huisarts in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt opleveren.

4.7 Klachtonderdeel 5 betreft het uitschrijven van het recept voor patiënte op 19 juli 2016. Klagers stellen zich op het standpunt dat het medisch handelen van de huisarts op dit punt onzorgvuldig en/of ondeskundig is geweest. Evenals het Regionaal Tuchtcollege volgt het Centraal Tuchtcollege klagers niet in dit standpunt. Het met het uitschrijven van het recept gevoerde beleid (te weten een vijfdaagse kuur nitrofurantoïne bij een recidiverende urineweginfectie) is op zichzelf verdedigbaar zodat alleen al om die reden van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid geen sprake kan zijn.

4.8 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van klagers moet worden verworpen. Dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij aan de huisarts de maatregel van waarschuwing is opgelegd in stand blijft.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

hetgeen meebrengt dat de maatregel van

waarschuwing gehandhaafd blijft.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter;

A.R.O. Mooy en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en F.M.M. van Exter en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.