ECLI:NL:TGZCTG:2020:145 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.041

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:145
Datum uitspraak: 07-08-2020
Datum publicatie: 14-08-2020
Zaaknummer(s): c2020.041
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige was in juni 2018 werkzaam op de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis. De vader van klager had klager gebeld omdat hij zich niet goed voelde. Klager heeft zijn vader opgehaald en is naar de SEH gereden. Toen klager met zijn vader, die later een herseninfarct bleek te hebben, bij de SEH aan kwam, heeft de verpleegkundige hem verzocht eerst 112 te bellen, in plaats van acuut hulp te verlenen. Klager voelde zich hierdoor onvriendelijk en onheus bejegend. Naar aanleiding van een artikel in een dagblad is klager door het ziekenhuis beterschap beloofd. Klager heeft echter nooit vernomen of de protocollen zijn aangescherpt of dat er gesprekken hebben plaatsgevonden. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij 1. niet acuut hulp heeft verleend, 2. klager onheus heeft bejegend en 3. naderhand nooit contact met klager heeft opgenomen om te bespreken wat er is verbeterd. De verpleegkundige betwist de door klager gestelde feiten. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.041 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, destijds werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: A.C.H. Jansen te Wijchen.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 3 mei 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van

18 december 2019, onder nummer 1998 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 augustus 2020, waar namens de verpleegkundige haar gemachtigde is verschenen.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 7 augustus 2020 heeft het Centraal Tuchtcollege, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 6 juni 2018 was verweerster als verpleegkundige werkzaam op de Spoedeisende Hulp (hierna: SEH) van een ziekenhuis. Samen met twee verpleegkundigen draaide zij avonddienst toen klager in zijn auto naar de ambulancehal van de SEH reed. Klager vervoerde zijn vader die – zo bleek later – een CVA had gekregen. Klagers vader bevond zich eerder die avond met zijn auto in E,, vlakbij de grens. Omdat klager vaders zich niet lekker voelde, belde hij klager, die naar hem op zoek ging. Toen klager zijn vader aantrof, heeft klager niet 112 gebeld, maar is hij direct met zijn vader in de auto naar de SEH van het ziekenhuis gereden. Nadat klager bij de ambulancehal aankwam, heeft verweerster tegen klager een opmerking gemaakt.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Toen klager bij de SEH aankwam met zijn vader die, naar later bleek, een herseninfarct had en niet meer aanspreekbaar was, verzocht verweerster hem eerst om 112 te bellen. Verweerster heeft in plaats van acuut hulp te verlenen, klager in deze stressvolle situatie zeer onvriendelijk en onheus bejegend. Klager heeft in een artikel in een dagblad over het voorval verteld. Naar aanleiding van deze negatieve publiciteit werd door het ziekenhuis verbetering beloofd. Klager heeft echter nooit meer vernomen of er protocollen zijn aangescherpt of gesprekken zijn geweest. Klager verwijt verweerster daarom dat zij:

1.                  niet acuut hulp heeft verleend;

2.                  klager onheus heeft bejegend;

3.                  naderhand nooit contact met klager heeft opgenomen om te bespreken wat er

                        verbeterd is.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster is van mening dat klager de feiten niet alleen in zijn klaagschrift, maar ook in het artikel in het dagblad niet volledig juist heeft weergegeven. Toen klager met zijn vader voor de ambulancehal van de SEH stond, is verweerster met een collega-verpleegkundige en een brancard naar de ambulancehal gegaan. Samen hebben ze de vader van klager uit de auto getild en op de brancard gelegd. Verweerster heeft toen tegen klager gezegd dat hij beter een ambulance had kunnen bellen.

Verweerster voert per klachtonderdeel het volgende verweer:

1.                  Verweerster en de collega-verpleegkundige hebben meteen adequaat gehandeld en acuut hulp verleend. Verweerster is niet eerst met klager in discussie gegaan. Alle noodzakelijke medische handelingen hebben binnen 30 minuten plaatsgevonden. De opmerking van verweerster is niet ten koste gegaan van de snelheid van handelen.

2.                  Verweerster kan zich voorstellen dat het feit dat zij gezegd heeft dat klager beter een ambulance had kunnen bellen, bij klager op dat voor hem zeer stressvolle moment verkeerd gevallen is. Verweerster heeft echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager hierop te wijzen.

3.                  Klager heeft meerdere gesprekken in het ziekenhuis gevoerd. De bevindingen van klager zijn besproken in het team. Verweerster heeft klager nooit toegezegd om contact met hem op te nemen. Daarvoor bestond ook geen aanleiding. Ook is verweerster er niet mee bekend dat er door het ziekenhuis toezeggingen hierover gedaan zouden zijn.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Met betrekking tot de klachtonderdelen oordeelt het college als volgt.

1.                  Klager heeft onvoldoende concreet gemaakt op welke wijze verweerster niet acuut hulp heeft verleend aan zijn vader. Dit klachtonderdeel heeft klager niet met bewijzen gestaafd en is derhalve ongegrond. Voor zover klager dit klachtonderdeel ook op zichzelf betrekt is hij daarin niet ontvankelijk nu alleen de vader en niet klager klachtgerechtigd is.

2.                  Volgens klager heeft verweerster hem verzocht om eerst 112 te bellen. Verweerster erkent dat zij tegen klager de opmerking heeft gemaakt dat hij beter een ambulance had kunnen bellen. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt het college voorop dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest. Het is vaak de toon die de muziek maakt, en die toon is aan derden niet (goed) over te brengen. Iets soortgelijks geldt met betrekking tot de context waarin woorden of uitlatingen worden gebruikt: die kan bepalend zijn voor de betekenis ervan, maar is hooguit gebrekkig te reconstrueren. Daarbij komt dat bij communicatie tussen enerzijds leken en anderzijds professionals het misverstaan van elkaar een voortdurend actueel gevaar is, dat nog toeneemt naarmate deelnemers aan die communicatie bij het onderwerp ervan emotioneel betrokken zijn. Een en ander maakt het beoordelen van de gegrondheid van een verwijt als bedoeld, voor derden tot een moeilijke opgaaf.

Het college is van mening dat de timing van de opmerking van verweerster ongelukkig te noemen is, nu het voor klager een stressvolle situatie was. Echter is het college van oordeel dat deze opmerking door verweerster wel inhoudelijk juist was. Door het vragen om een ambulance kan snel de juiste professionele hulp geboden worden aan een patiënt. In dat licht ziet het college deze op zijn minst minder handige opmerking als een minimale omissie en onvoldoende om tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van verweerster aan te nemen. Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.

3.                  Klager heeft onvoldoende concreet gemaakt op grond waarvan verweerster contact met hem had moeten opnemen. Het college volgt verweerster in haar verweer dat er geen aanleiding voor nader contact bestond, temeer nu klager zelf in het ziekenhuis gesprekken voerde. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.                  Beoordeling van het beroep

4.1              In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2              De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige en het door de verpleegkundige gevoerde verweer nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om ter zitting van

7 augustus 2020 hun standpunten verder naar voren te brengen.

Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; Y. Buruma en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en M.J.E. van Haren en P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 7 augustus 2020.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.