ECLI:NL:TGZCTG:2020:143 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.330

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:143
Datum uitspraak: 14-08-2020
Datum publicatie: 14-08-2020
Zaaknummer(s): c2019.330
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager is lange tijd onder behandeling geweest bij een expertisecentrum voor autisme en heeft tegen een groot aantal behandelaren een klacht ingediend. Verweerder is lid van de Raad van Bestuur van de instelling en verantwoordelijk voor de portefeuille ‘kwaliteit van zorg’. Klager verwijt verweerder dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder onzorgvuldig heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.330 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

KK. , psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide

instanties, gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te

Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 17 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen KK. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 oktober 2019, onder nummer 2018-234, heeft dat College klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep met instemming van partijen in raadkamer behandeld. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de behandeling een korte pleitnotitie in te dienen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

“2. De feiten

2.1 Klager, geboren op 1 oktober 1974, is lange tijd onder behandeling geweest

bij het SARR, expertisecentrum voor autisme, van E.. Beklaagde is lid van de Raad van Bestuur van E. (Groep B.V.), en is verantwoordelijk voor de portefeuille ‘kwaliteit van de zorg’.

2.2 Klager en beklaagde hebben elkaar eenmalig gesproken in een gesprek op

13 september 2018, naar aanleiding van een groot aantal klachten dat klager bij de klachtencommissie van E. had ingediend.

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder onzorgvuldig heeft gehandeld. Meer in detail verwijt klager beklaagde dat hij als eindverantwoordelijke:

a) onvoldoende bewust is geweest en zeker van heeft gemaakt dat zowel de interne behandelprotocollen, werkwijzen en afstemming van behandelingen en behandelmethodiek als de escalatieprotocollen bij SARR in overeenstemming waren, zijn en blijven met de wet- en regelgeving, alsook met het interne kwaliteitsstatuut en de algemene leveringsvoorwaarden ggz van E. en de veiligheid van patiënten niet kan waarborgen. Klager stelt zich op het standpunt dat de beklaagde het commerciële belang van zijn persoon en de organisatie laat prevaleren boven de gezondheid en het welbevinden van de cliënten.

b) in het gesprek tussen klager en beklaagde op 13 september 2018 1) heeft aangegeven op klagers klachten een verweer te verzinnen om onder zijn verantwoordelijkheden uit te komen; 2) heeft aangegeven klachten lastig te vinden omdat dit werk voor het personeel oplevert; 3) geen enkel begrip heeft getoond voor klagers toestand en de situatie binnen het SARR;

c) niet BIG-geregistreerde medewerkers geneeskundige handelingen heeft laten uitvoeren, waarmee beklaagde niet alleen de Wkkgz, maar ook het burgerlijk recht terzijde heeft geschoven;

d) ten onrechte aan mevrouw H., arts bij de Crisisdienst D., opdracht heeft gegeven onrechtmatige handelingen jegens klager uit te voeren om daarmee juridische schade aan klager toe te brengen.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Wat beklaagde in deze zaak wordt verweten is geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG), die betrekking heeft op de behandelrelatie tussen een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar en een patiënt, maar handelen van beklaagde als lid van de Raad van Bestuur van E..

5.2 Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de aangeklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). Ook het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende en/of bestuurlijke functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, indien dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en de beklaagde zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Wel dient rekening te worden gehouden met de discretionaire ruimte van de leidinggevende/ bestuurder.

5.3 In het onderhavige geval is aan de bovenvermelde voorwaarden niet voldaan. De afstand tussen de bestuurlijke positie van beklaagde enerzijds als lid van de Raad van Bestuur van de overkoepelende, landelijke organisatie E. en het verweten handelen of nalaten anderzijds is dermate groot dat reeds daarom beklaagde voor dit handelen of nalaten niet tuchtrechtelijk aansprakelijk gehouden kan worden, waarbij komt dat het College niet heeft kunnen vaststellen dat beklaagde zich heeft begeven op zijn deskundigheidsgebied van psychiater.

5.4 De conclusie is dan ook klager kennelijk niet-ontvankelijk is in de klacht.”

3. Beoordeling van het beroep

3.1 Met zijn beroep maakt klager bezwaar tegen (een deel van) de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld en verder wil hij de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen. Hij vraagt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – zijn beroep gegrond te verklaren.

3.2 De psychiater voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal Tuchtcollege in

de eerste plaats klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat – kort gezegd – uit het beroepschrift en de aanvulling daarop onvoldoende blijkt wat de gronden van het beroep van klager zijn. In de tweede plaats verzoekt de psychiater het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager af te wijzen. Tenslotte stelt de psychiater dat klager zijn klacht in beroep heeft uitgebreid, hetgeen niet is toegestaan.

Ontvankelijkheid

3.3 Voor wat betreft de door de psychiater gestelde uitbreiding van de klacht in beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift en de aanvulling daarop nieuwe klachten bevat kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

3.4 Voor het overige zal klager wel in zijn beroep worden ontvangen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege blijkt uit het beroepschrift en de aanvulling daarop voldoende tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege het beroep van klager zich richt en kan daaruit worden afgeleid dat klager het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege wenst voor te leggen.

Feiten

3.5 Voor wat betreft het bezwaar dat klager maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.

Beoordeling

3.6 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak

geworpen. Het aan de psychiater verweten handelen valt niet onder de eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG. Voor toetsing aan de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG) is vereist dat sprake is van enig handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Net als het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat, gelet op wat door partijen in de stukken in eerste aanleg en in beroep naar voren is gebracht, van dergelijk handelen of nalaten geen sprake is geweest.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; R. Prakke-Nieuwenhuizen en S.M. Evers, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.