ECLI:NL:TGZCTG:2020:142 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.329

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:142
Datum uitspraak: 14-08-2020
Datum publicatie: 14-08-2020
Zaaknummer(s): c2019.329
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager is lange tijd onder behandeling geweest bij een expertisecentrum voor autisme en heeft tegen een groot aantal behandelaren een klacht ingediend. Verweerder is bestuurder van de instelling en verantwoordelijk voor de portefeuille ‘inrichting van de zorg’. Klager verwijt verweerder dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder onzorgvuldig heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.329 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                                                                                            N. , psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 17 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen N. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van

1 oktober 2019, onder nummer 2018-233, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep met instemming van partijen in raadkamer behandeld. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de behandeling een korte pleitnotitie in te dienen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

2.1              Klager, geboren op 1 oktober 1974, is lange tijd onder behandeling geweest

bij het SARR, expertisecentrum voor autisme, van E.. Beklaagde is bestuurder van het zorgbedrijf E., waar hij de portefeuille ‘inrichting van de zorg’ onder zijn verantwoordelijkheid heeft.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder onzorgvuldig heeft gehandeld. Meer in detail verwijt klager beklaagde dat hij zich als eindverantwoordelijke:

a)                 onvoldoende bewust is geweest en zeker van heeft gemaakt dat zowel de interne behandelprotocollen, werkwijzen en afstemming van behandelingen en behandelmethodiek als de escalatieprotocollen bij SARR in overeenstemming waren, zijn en blijven met de wet- en regelgeving, alsook met het interne kwaliteitsstatuut en de algemene leveringsvoorwaarden ggz van E..

b)                 niet BIG-geregistreerde medewerkers geneeskundige handelingen heeft laten uitvoeren, waarmee beklaagde niet alleen de Wkkgz, maar ook het burgerlijk recht terzijde heeft geschoven;

c)                  ten onrechte aan mevrouw H., arts bij de Crisisdienst D., opdracht heeft gegeven onrechtmatige handelingen jegens klager uit te voeren om daarmee juridische schade aan klager toe te brengen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

            5.1       Het College stelt voorop dat bij het antwoord op de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld het persoonlijk handelen van beklaagde centraal staat.

            5.2       Wat beklaagde in deze zaak als BIG-geregistreerde psychiater wordt verweten is geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG), die betrekking heeft op de behandelrelatie tussen een medische beroepsbeoefenaar en een patiënt, maar handelen van beklaagde als bestuurder van het zorgbedrijf E..

            5.3       Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de aangeklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). Ook het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende en/of bestuurlijke functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, indien dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en de beklaagde zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Wel dient rekening te worden gehouden met de discretionaire ruimte van de leidinggevende/ bestuurder. In het licht van deze uitgangspunten zullen de klachtonderdelen worden beoordeeld.

            Klachtonderdeel 3 a).

            5.4       Dit klachtonderdeel is niet vast komen te staan.

Klager heeft zijn stellingen niet deugdelijk geconcretiseerd, zeker niet in het licht van het verweer. Hij heeft in zijn klaagschrift bovendien causale verbanden gelegd, die niet kunnen worden gelegd. Beklaagde daarentegen heeft ter zake uiteengezet dat er meerdere interne en externe controlemechanismes bestaan om periodiek te toetsen op welke manier de zorgverleners van E. op de hoogte zijn van alle relevante wet- en regelgeving en heeft deze mechanismes ook benoemd. Ook heeft hij gesteld dat hij als bestuurder informatie verkrijgt en verzamelt en actief naar verbetering streeft als de situatie dat vereist. Hij heeft toegelicht op welke wijze er proactief is gehandeld om een adequate oplossing te vinden, toen hij in de zomer van 2016 het signaal ontving dat het behandelteam van SARR L. het zwaar had. Een dergelijke werkwijze is zorgvuldig en ontmoet bij het College geen bedenkingen. Klachtonderdeel 3 a is dus ongegrond.

            Klachtonderdeel 3 b).

            5.5       Het College heeft geen enkele aanwijzing dat beklaagde ongeschoolde, niet BIG-geregistreerde medewerkers (het College begrijpt in casu niet BIG-geregistreerde psychologen) heeft ingezet voor werkzaamheden op de afdeling SARR, waartoe deze niet bevoegd of bekwaam waren, en/of niet BIG-geregistreerde medewerkers zonder supervisie of werkbegeleiding patiënten heeft laten behandelen (geneeskundige handelingen heeft laten verrichten). Ook het klachtonderdeel 3 b is ongegrond.

Klachtonderdeel3  c).

5.6       Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond, nu op geen enkele manier is gebleken dat hiervan sprake is geweest.

5.7       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”

3.         Beoordeling van het beroep

3.1       Met zijn beroep maakt klager bezwaar tegen (een deel van) de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld en verder wil hij de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen. Hij vraagt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – zijn beroep gegrond te verklaren.

3.2              De psychiater voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal Tuchtcollege in

de eerste plaats klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat – kort gezegd – uit het beroepschrift en de aanvulling daarop onvoldoende blijkt wat de gronden van het beroep van klager zijn. In de tweede plaats verzoekt de psychiater het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager af te wijzen. Tenslotte stelt de psychiater dat klager zijn klacht in beroep heeft uitgebreid, hetgeen niet is toegestaan.

Ontvankelijkheid

3.3       Voor wat betreft de door de psychiater gestelde uitbreiding van de klacht in beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift en de aanvulling daarop nieuwe klachten bevat kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

3.4       Voor het overige zal klager wel in zijn beroep worden ontvangen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege blijkt uit het beroepschrift en de aanvulling daarop voldoende tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege het beroep van klager zich richt en maakt klager – anders dan de psychiater meent – voldoende duidelijk welke oorspronkelijke klachtonderdelen hij ten onrechte ongegrond verklaard vindt.

Feiten

3.5       Voor wat betreft het bezwaar dat klager maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.

Beoordeling

3.6              De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak

geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; R. Prakke-Nieuwenhuizen en S.M. Evers, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2020.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.