ECLI:NL:TGZCTG:2020:141 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.328

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:141
Datum uitspraak: 14-08-2020
Datum publicatie: 14-08-2020
Zaaknummer(s): c2019.328
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager is lange tijd onder behandeling geweest bij een expertisecentrum voor autisme en heeft tegen een groot aantal behandelaren een klacht ingediend. Verweerster is geneesheer-directeur van de instelling waar het expertisecentrum deel van uitmaakt. Klager verwijt verweerster – kort gezegd – dat zij in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur onzorgvuldig heeft gehandeld door niet het goede voorbeeld te geven. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.328 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

M. , psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 2 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen mevrouw M. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 oktober 2019, onder nummer 2018-232, heeft dat College klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep met instemming van partijen in raadkamer behandeld. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de behandeling een korte pleitnotitie in te dienen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 Klager, geboren op 1 oktober 1974, is lange tijd onder behandeling geweest

bij SARR, expertisecentrum voor autisme, van E.. Beklaagde is werkzaam als geneesheer-directeur Regio L. van E..

2.2 Beklaagde is niet betrokken geweest bij de behandeling van klager. Klager en

beklaagde hebben elkaar op 19 februari 2018 telefonisch gesproken naar aanleiding van de uitspraak van de klachtencommissie van E. op 12 februari 2018 na de zitting van 1 december 2017. Op 15 maart 2018 heeft een gesprek tussen klager, beklaagde en de heer K., directeur zorg bij E., plaatsgevonden, waarbij geen overeenstemming over een passende schadevergoeding werd bereikt.

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde dat zij in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur onzorgvuldig heeft gehandeld door niet het goede voorbeeld te geven. Meer in detail verwijt klager beklaagde dat:

a) Zij als eindverantwoordelijke heeft toegelaten dat klager langdurig verkeerd is behandeld in een medisch onveilige omgeving, met schade voor de fysieke, mentale en sociale gezondheid van klager tot gevolg. Onder de eindverantwoordelijkheid van beklaagde is de inzet van kennisteams bij het SARR structureel niet van de grond gekomen en heeft men zich schuldig gemaakt aan wanbeleid;

b) Zij niet BIG-geregistreerde medewerkers geneeskundige handelingen heeft laten uitvoeren, waarmee beklaagde niet alleen de Wkkgz, maar ook het burgerlijk recht terzijde heeft geschoven;

c) Zij ten onrechte aan mevrouw H., arts bij de Crisisdienst D., opdracht heeft gegeven onrechtmatige handelingen jegens klager uit te voeren om daarmee juridische schade aan klager toe te brengen.

d) Sprake is geweest van langdurig disfunctioneren en een totaal ontbreken van respect naar andere mensen en klager als patiënt in het bijzonder.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van deze klachten toe te kunnen komen dient het College zich te beraden over de vraag of klager in zijn klachten kan worden ontvangen. In dit verband wordt als volgt overwogen.

5.2 Wat beklaagde in deze zaak wordt verweten is geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG), die betrekking heeft op de behandelrelatie tussen een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar en een patiënt, maar handelen van beklaagde als geneesheer-directeur regio L. van E..

5.3 Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de aangeklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). Ook het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende en/of bestuurlijke functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, indien dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en de beklaagde zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Wel dient rekening te worden gehouden met de discretionaire ruimte van de leidinggevende/ bestuurder. In het licht van deze uitgangspunten zullen de klachtonderdelen worden beoordeeld.

5.4 De klachten die klager tegen beklaagde naar voren brengt zijn gerelateerd aan zijn behandeling en bejegening bij de afdeling SARR. Beklaagde heeft gesteld dat zij als geneesheer-directeur niet eindverantwoordelijk is voor de zaken bij de afdeling SARR die klager heeft aangedragen. Uit de stukken maakt het College op dat beklaagde slechts bij klager betrokken is geraakt in het kader van de klachtenafwikkeling door de Klachtencommissie en een gesprek naar aanleiding daarvan over de schade die klager zou hebben geleden en de schadevergoeding. Het voeren van een dergelijk gesprek betreft geen handelen dat weerslag heeft op het belang van de goede uitoefening van de gezondheidszorg. Hierbij komt dat ook niet is gebleken dat zij daarbij het deskundigheidsgebied van psychiater heeft betreden.

5.5 Om bovenstaande redenen zal klager kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.”

3. Beoordeling van het beroep

3.1 Met zijn beroep maakt klager bezwaar tegen (een deel van) de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld en verder wil hij de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen. Hij vraagt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – zijn beroep gegrond te verklaren.

3.2 De psychiater voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal Tuchtcollege in

de eerste plaats klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat – kort gezegd – uit het beroepschrift en de aanvulling daarop onvoldoende blijkt wat de gronden van het beroep van klager zijn. In de tweede plaats verzoekt de psychiater het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager af te wijzen. Tenslotte stelt de psychiater dat klager zijn klacht in beroep heeft uitgebreid, hetgeen niet is toegestaan.

Ontvankelijkheid

3.3 Voor wat betreft de door de psychiater gestelde uitbreiding van de klacht in beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift en de aanvulling daarop nieuwe klachten bevat kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

3.4 Voor het overige zal klager wel in zijn beroep worden ontvangen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege blijkt uit het beroepschrift en de aanvulling daarop voldoende tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege het beroep van klager zich richt en kan daaruit worden afgeleid dat klager het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege wenst voor te leggen.

Feiten

3.5 Voor wat betreft het bezwaar dat klager maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.

Beoordeling

3.6 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak

geworpen. Het aan de psychiater verweten handelen valt niet onder de eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG. Voor toetsing aan de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG) is vereist dat sprake is van enig handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Net als het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat, gelet op wat door partijen in de stukken in eerste aanleg en in beroep naar voren is gebracht, van dergelijk handelen of nalaten geen sprake is geweest.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; R. Prakke-Nieuwenhuizen en S.M. Evers, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.