ECLI:NL:TGZCTG:2020:140 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.327

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:140
Datum uitspraak: 14-08-2020
Datum publicatie: 14-08-2020
Zaaknummer(s): c2019.327
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. Klager is lange tijd onder behandeling geweest bij een expertisecentrum voor autisme en heeft tegen een groot aantal behandelaren een klacht ingediend. Verweerster was destijds werkzaam als arts in opleiding tot psychiater bij de crisisdienst. Klager verwijt verweerster dat zij – kort gezegd – onzorgvuldig heeft gehandeld door te adviseren over een justitieel traject waarmee zij klagers sociaal maatschappelijke positie heeft ondermijnd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.327 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                                                                                           H., arts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 2 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te

Den Haag tegen H. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

1 oktober 2019, onder nummer 2018-221, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep met instemming van partijen in raadkamer behandeld. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de behandeling een korte pleitnotitie in te dienen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

2.1              Klager, geboren op 1 oktober 1974, stond ten tijde van zijn contact met

beklaagde al enige tijd onder behandeling bij het SARR, expertisecentrum voor autisme, van E.. Beklaagde was ten tijde van de gebeurtenis waarover wordt geklaagd werkzaam als arts in opleiding tot psychiater bij de Crisisdienst D..

2.2              Op 15 december 2016 heeft klagers toenmalige behandelaar advies aan de

Crisisdienst in D. gevraagd. Beklaagde heeft de behandelaar te woord gestaan. Zij heeft zich daarbij laten adviseren door de psychiater-achterwacht bij de Crisisdienst. Beklaagde heeft klager niet persoonlijk gezien of gesproken. Zij heeft, voor zover relevant, het volgende in het dossier aangetekend:

                        “Overleg met psychiater van het SARR.

                        Pt bekend met ASS en persoonlijkheidsproblematiek

                        Behandelaar vraagt advies, geen beoordeling

Behandeling verloopt moeizaam oa wegens uitval van behandelaren, pt lijkt hierop te decompenseren.

Hij heeft zichzelf de laatste tijd (al langere periode, niet nu acuut) dreigend geuit (suicidaal en homocidaal).

Pt is wel dreigend geweest naar de receptioniste bij het SARR maar er hebben zich nog geen ernstige incidenten voorgegaan, maar behandelaar maakt zich wel zorgen. Er is nu geen acuut moment waarop pt beoordeeld moet worden.

Pt is nu lastig in zorg te krijgen omdat hij boos is en zorgmijdend is. Pt wil de psychiater niet spreken, het is nu ook moeilijk een beeld te vormen over zijn toestandsbeeld. Psychiater zou wel op huisbezoek willen maar wil dit wel op een veilige manier voor iedereen.

Behandelaar vraagt zich af of er een justitieel traject gevolgd kan worden door melding te maken bij politie.

            Advies na overleg met H:

- het heeft de voorkeur dat de behandelaar de Pt zelf beoordeeld om het toestandsbeeld te beoordelen.

Om dit veilig te houden -> behandelaar de gegevens gegeven van de PPP-er II. per

e-mail -> overleggen om met begeleiding een huisbezoek af te leggen. (bv. met PPP-er of wijkagent).

- Overleggen met Juridisch adviseur -> JJ. over doorbreken beroepsgeheim en melding doen bij de politie. De bedreigingen zijn niet aan 1 bepaald persoon gericht.”

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde dat zij misbruik heeft gemaakt van positie, macht en situatie en onzorgvuldig heeft gehandeld door te adviseren over een justitieel traject, waarmee zij klagers sociaal maatschappelijke positie heeft ondermijnd. Verweerster heeft bij de analyse van de situatie die zich had voorgedaan onvoldoende de achterliggende gegevens beoordeeld en is daarbij onvoldoende kritisch geweest ten aanzien van haar collega’s. 

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

            5.1       De behandelaar van klager heeft om een intercollegiaal advies verzocht. Naar aanleiding van de informatie die beklaagde van de behandelaar had ontvangen en de zorgen die deze had geuit, heeft beklaagde haar achterwacht, een psychiater, geconsulteerd en vervolgens de behandelaar geadviseerd. Op de vraag van de behandelaar of er een justitieel traject gevolgd kon worden door melding te maken bij de politie is geadviseerd dat het de voorkeur heeft dat de behandelaar zelf, eventueel onder begeleiding, het toestandsbeeld van klager zou beoordelen. Voorts is geadviseerd om te overleggen met de juridisch adviseur mocht politieassistentie gewenst zijn. Het College is van oordeel dat deze werkwijze zeer zorgvuldig is geweest. De klacht is dan ook ongegrond.

            5.2       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”

3.         Beoordeling van het beroep

3.1       Met zijn beroep maakt klager bezwaar tegen (een deel van) de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld en verder wil hij de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen. Hij vraagt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – zijn beroep gegrond te verklaren.

3.2              De arts voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal Tuchtcollege in

de eerste plaats klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat – kort gezegd – uit het beroepschrift en de aanvulling daarop onvoldoende blijkt wat de gronden van het beroep van klager zijn. In de tweede plaats verzoekt de arts het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager af te wijzen. Tenslotte stelt de arts dat klager zijn klacht in beroep heeft uitgebreid, hetgeen niet is toegestaan.

Ontvankelijkheid

3.3       Voor wat betreft de door de arts gestelde uitbreiding van de klacht in beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift en de aanvulling daarop nieuwe klachten bevat kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

3.4       Voor het overige zal klager wel in zijn beroep worden ontvangen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege blijkt uit het beroepschrift en de aanvulling daarop voldoende tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege het beroep van klager zich richt en maakt klager – anders dan de arts meent – voldoende duidelijk welke oorspronkelijke klachtonderdelen hij ten onrechte ongegrond verklaard vindt.

Feiten

3.5       Voor wat betreft het bezwaar dat klager maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.

Beoordeling

3.6              De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak

geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het college in eerste aanleg dat de werkwijze van de arts zorgvuldig is geweest. Het Centraal Tuchtcollege neemt die overwegingen en dat oordeel hier integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; R. Prakke-Nieuwenhuizen en S.M. Evers, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2020.

            Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.