ECLI:NL:TGZCTG:2020:138 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.325
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2020:138 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-08-2020 |
Datum publicatie: | 14-08-2020 |
Zaaknummer(s): | c2019.325 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog/psychotherapeut. Klager is lange tijd onder behandeling geweest bij een expertisecentrum voor autisme en heeft tegen een groot aantal behandelaren een klacht ingediend. Verweerster was als psychotherapeut bij de behandeling van klager betrokken. Na een incident in de praktijk van de huisarts van klager heeft verweerster overleg met deze huisarts gehad. Klager verwijt verweerster dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld, onder meer door informatie met de huisarts te delen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2019.325 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
BB. , gz-psycholoog, psychotherapeut, werkzaam te D. ,
verweerster in beide instanties, gemachtigde:
mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 2 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen BB. – hierna kortheidshalve de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 oktober 2019, onder nummer 2018-217, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep met instemming van partijen in raadkamer behandeld. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de behandeling een korte pleitnotitie in te dienen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klager, geboren op 1 oktober 1974, stond ten tijde van zijn contact met
beklaagde al enige tijd onder behandeling bij SARR, expertisecentrum voor autisme van E.. Beklaagde was aldaar werkzaam als psychotherapeut en werd als zodanig betrokken bij klagers behandeling in januari/februari 2017.
2.2 Per april 2017 werd de rol van regiebehandelaar van de heer J., klagers behandelend psychiater, overgedragen aan beklaagde. Zij bleef bij de behandeling betrokken tot februari 2018.
2.3 Op 19 juli 2017 vond een incident plaats in de praktijk van de huisarts van
klager, waarna klager is aangehouden door de politie. Op 20 juli 2017 werd beklaagde daarover geïnformeerd. Zij heeft naar aanleiding van dit incident overleg gehad met de huisarts.
3. De klacht
Klager verwijt beklaagde dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. Meer in detail verwijt klager beklaagde dat zij:
a) haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door in strijd met de afspraken en ten onrechte (onjuiste) informatie over klager te delen met de huisarts, waardoor de door klager gewenste verwijzing naar een andere instelling door de huisarts uitbleef;
b) in een notitie van 1 augustus 2017 in strijd met de waarheid heeft vermeld dat zij en de heer CC., sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV-er), een WMO-aanvraag bij de gemeente zouden gaan afhandelen;
c) niet heeft ingegrepen tijdens de traumatiserende gesprekken/behandelingen door mevrouw DD., psycholoog, die niet BIG-geregistreerd was.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College is van oordeel dat beklaagde niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
Klachtonderdeel 3 a)
5.2 Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht een e-mailbericht van 1 november 2013 aan een andere behandelaar overgelegd, waarin hij schrijft dat het hem geen goed idee lijkt dat medische gegevens over hem aan een met name genoemde persoon van een met name genoemde organisatie worden verstrekt. Het woord “huisarts” komt in die e-mail niet voor en klager heeft ook niet gesteld dat de betreffende persoon op dat moment zijn huisarts was. Dit e-mailbericht is daarom niet voldoende om aannemelijk te maken dat het voor beklaagde voldoende duidelijk was of had moeten zijn dat klager geen toestemming gaf voor overleg met de huisarts. Beklaagde heeft hier tegenover gesteld dat op het moment dat zij de behandeling overnam, toestemming van klager voor overleg met de huisarts in het dossier stond genoteerd. Zij heeft toegelicht dat na het incident op 19 juli 2017 twee telefonische contacten hebben plaatsgehad met de huisarts van klager. De huisarts had contact opgenomen met beklaagde voor overleg en afstemming betreffende verdere behandelmogelijkheden voor klager in de GGZ. Zij heeft de huisarts geïnformeerd dat zij in samenspraak met klager bezig was met een doorverwijzing voor behandeling bij EE. en voor woonbegeleiding (aantekening beklaagde d.d. 1 augustus 2017 11:38 uur in het medisch dossier). Beklaagde heeft hieraan toegevoegd dat klager in augustus 2017 kenbaar heeft gemaakt geen toestemming voor overleg met zijn huisarts te geven, hetgeen beklaagde in het dossier heeft laten vastleggen. Daarna heeft geen verder overleg met de huisarts meer plaatsgehad.
Het is, gezien het voorgaande, beklaagde niet persoonlijk te verwijten dat zij overleg heeft gevoerd met de huisarts van klager, toen deze naar aanleiding van een crisissituatie contact met beklaagde had opgenomen met het oog op passende hulpverlening voor klager. Van verkeerde informatie is het College niet gebleken. Klachtonderdeel 3 a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 3 b)
5.3 Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. In het medisch dossier (aantekening beklaagde d.d. 1 augustus 2017 9:30 uur) is een bevestiging te vinden van een overleg tussen beklaagde en de SPV-er CC. waarin is afgesproken dat CC. de aanvraag WMO voor woonbegeleiding zal gaan afhandelen. In het dossier bevindt zich verder een aantekening van beklaagde van dezelfde dag 17:53 uur betreffende een telefonisch contact diezelfde dag tussen haar en klager, waarin hij stopzetting heeft geëist van de aanvraag WMO, zoals beklaagde heeft gesteld. Er is geen aanleiding om aan de weergave in het dossier te twijfelen.
Klachtonderdeel 3 c)
5.4 Ook dit klachtonderdeel is door beklaagde betwist. Voor het verloop van de gesprekken gaat het College uit van de aantekeningen die daarvan in het (medisch) dossier zijn gemaakt (contactverslagen d.d. 18 april, 2 mei 2017, 9 mei 2017,
26 mei 2017 en 13 juni 2017). Daarin is geen bevestiging te vinden van de lezing van klager in de zin dat sprake zou zijn van traumatiserende gesprekken of een traumatiserende behandeling door mevrouw DD.. Het College ziet dan ook geen aanwijzingen dat beklaagde in deze gesprekken anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan. Klachtonderdeel 3 c) wordt daarom ongegrond geacht.
5.5 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”
3. Beoordeling van het beroep
3.1 Met zijn beroep maakt klager bezwaar tegen (een deel van) de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld en verder wil hij de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen. Klager vraagt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – zijn beroep gegrond te verklaren.
3.2 De gz-psycholoog voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal
Tuchtcollege het beroep van klager af te wijzen.
Feiten
3.3 Wat betreft het bezwaar dat klager maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.
Beoordeling
3.4 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de gz-psycholoog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat.
3.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
3.6 De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en
R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en E.D. Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2020.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.