ECLI:NL:TGZCTG:2020:134 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.321

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:134
Datum uitspraak: 14-08-2020
Datum publicatie: 14-08-2020
Zaaknummer(s): c2019.321
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager is lange tijd onder behandeling geweest bij een expertisecentrum voor autisme en heeft tegen een groot aantal behandelaren een klacht ingediend. Verweerster was enige tijd als psychiater betrokken bij de behandeling van klager. Klager verwijt verweerster dat zij – kort gezegd – onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.321 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

P., psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 2 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen P. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van

1 oktober 2019, onder nummer 2018-212, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep met instemming van partijen in raadkamer behandeld. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de behandeling een korte pleitnotitie in te dienen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 Klager, geboren op 1 oktober 1974, stond ten tijde van zijn contact met

beklaagde al enige tijd onder behandeling bij het SARR, expertisecentrum voor autisme, van E.. Beklaagde was aldaar werkzaam als psychiater.

2.2 Beklaagde heeft klagers behandeling in oktober 2015 overgenomen van haar

collega, de heer C., en bleef betrokken tot eind 2016. Daarbij werkte zij samen met klagers psychotherapeut, mevrouw O.. Vanaf oktober 2015 heeft beklaagde geprobeerd om een verwijzing van klager te realiseren voor intensieve behandeling buitenshuis gericht op traumaverwerking en persoonlijkheids-problematiek. Uit een aantekening in het medisch dossier d.d. 29 oktober 2015 blijkt dat op dat moment een aanvraag bij 3 mogelijke behandelinstanties lag, te weten T., U. en Centrum Intensieve Behandeling (hierna: CIB). Toen de aanvragen werden afgewezen, is gezocht naar mogelijkheden om klager zo goed mogelijk binnenshuis te behandelen.

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde dat zij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door

a) Onbeveiligd medische gegevens te mailen;

b) Voor te wenden dat voor het krijgen van behandeling voor de PTSS-klachten, klager zich wils- en/of handelingsonbekwaam moet laten verklaren;

c) De behandeling voort te zetten terwijl op 8 april 2016 bleek dat de behandeling niet aansloeg. Beklaagde heeft niets gedaan met de PTSS zorgvraag terwijl dit wel mogelijk was;

d) Te belemmeren dat klager bij een andere organisatie zijn zorgvraag kon indienen;

e) Klagers persoonsgebonden budget niet voor de noodzakelijke hulp aan te wenden.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

Klachtonderdeel 3 a).

5.1 Beklaagde heeft erkend dat er in 2016 meerdere e-mailcontacten zijn geweest die niet waren beveiligd, aangezien toentertijd die mogelijkheid bij E. nog niet bestond. Onbeveiligd e-mailen was destijds algemene praktijk, zodat het College dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar acht. Klachtonderdeel a is ongegrond.

Klachtonderdeel 3 b).

5.2 Het is niet duidelijk waarop klager zijn verwijt heeft gestoeld. In het medisch dossier is op 29 oktober 2015 vermeld dat “…CIP Centrum intensieve behandeling mogelijk [is] met rechterlijke machtiging….”. Beklaagde heeft toegelicht dat zij klager heeft uitgelegd dat intensieve klinische behandeling bij het CIB alleen kon plaatsvinden indien de patiënt gedwongen wordt opgenomen. Toen klager had aangegeven dat hij nooit daarmee zou instemmen heeft beklaagde - zo heeft zij gesteld - overleg gehad met het CIB over de vraag of er een mogelijkheid was voor behandeling zonder een gedwongen opname. Het hier voor vermelde leidt slechts tot de conclusie dat het CIB in de regel binnen een gedwongen setting behandelt. Deze boodschap heeft beklaagde aan klager overgebracht. Hier is niets mis mee. Sterker nog, beklaagde heeft juist onderzocht of aldaar behandelmogelijkheden waren buiten een gedwongen setting. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdelen 3 c) en d).

5.3 Niet is gebleken dat beklaagde niets heeft gedaan met de PTSS zorgvraag terwijl dit wel mogelijk was of heeft belemmerd dat klager bij een andere organisatie zijn zorgvraag kon indienen. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat beklaagde vanaf het moment dat zij betrokken is geraakt bij klager in overleg met hem heeft getracht klager te verwijzen naar diverse instanties voor een intensieve behandeling gericht op traumaverwerking buiten de afdeling SARR. Als overbrugging is een deeltijdbehandeling bij het V. voorgesteld en is een psychiater aldaar gestart met een individuele behandeling, te weten met EMDR. Toen klager door alle aangezochte instellingen voor intensieve behandeling was afgewezen, is hem binnen de afdeling SARR een intensievere, traumagerichte behandeling aangeboden (door mevrouw O.). Beklaagde heeft zich dan ook voldoende ingespannen om klager conform zijn zorgvraag een traumabehandeling te geven. Dat klager kenbaar zou hebben gemaakt een andere, door hemzelf met naam genoemde organisatie te willen benaderen en hierin is belemmerd, is door klager niet onderbouwd en is ook niet gebleken. Voor wat betreft de meer praktische begeleiding van klager is uit de voorhanden zijnde stukken op te maken dat voldoende inspanning is geleverd. Beklaagde heeft overleg gepleegd over begeleidingsmogelijkheden (in het kader van werk) binnen Voorzet. Alhoewel klager tijdens het mondeling vooronderzoek heeft gesteld dat hij, gezien zijn gezondheidstoestand, juist niet heeft verzocht om actieve begeleiding naar werk, wordt dit niet bevestigd door het dossier. Daaruit komt het beeld naar voren dat klager zelf over werkhervatting heeft gesproken, onder meer aangezien de termijn van 2 jaar van de Ziektewet op korte termijn zou aflopen. Beklaagde heeft voorts gewezen op voorstellen die zijn gedaan voor begeleiding/coaching buitenshuis bij BOBA, IQ coaching, door het sociale wijkteam, maatschappelijk werk en een financieel adviseur. Hiervan uitgaande stelt het College vast dat ook in dit opzicht beklaagde zich ruim voldoende heeft ingespannen om klager te begeleiden.

5.4 Ter zake van het verwijt dat de behandeling is voortgezet terwijl die niet aansloeg heeft beklaagde nog naar voren gebracht dat zij het daar niet mee eens was en dat het klager zelf is geweest die in het gesprek op 8 april 2016 in reactie op de afwijzing voor behandeling bij T. heeft opgemerkt dat hij niet te behandelen zou zijn, hetgeen letterlijk in het verslag van het gesprek is opgenomen. Het gaat hierbij, aldus beklaagde, om een citaat van klager zelf. Dit verwijt is dus niet vast komen te staan. Gezien de context van het gespreksverslag gaat het College veeleer uit van de interpretatie van beklaagde. De klachtonderdelen c en d worden dan ook ongegrond geacht.

Klachtonderdeel 3 e).

5.5 Het College volgt de beklaagde waar zij stelt dat het beheer van een PGB van een patiënt niet valt binnen het takenpakket van een psychiater. Reeds hierom valt beklaagde ter zake geen verwijt te maken en is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.6 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.”

3. Beoordeling van het beroep

3.1 Met zijn beroep maakt klager bezwaar tegen (een deel van) de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld en verder wil hij de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen. Hij vraagt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – zijn beroep gegrond te verklaren.

3.2 De psychiater voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal Tuchtcollege in

de eerste plaats klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat – kort gezegd – uit het beroepschrift en de aanvulling daarop onvoldoende blijkt wat de gronden van het beroep van klager zijn. In de tweede plaats verzoekt de psychiater het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager af te wijzen. Tenslotte stelt de psychiater dat klager zijn klacht in beroep heeft uitgebreid, hetgeen niet is toegestaan.

Ontvankelijkheid

3.3 Voor wat betreft de door de psychiater gestelde uitbreiding van de klacht in beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift en de aanvulling daarop nieuwe klachten bevat kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

3.4 Voor het overige zal klager wel in zijn beroep worden ontvangen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege blijkt uit het beroepschrift en de aanvulling daarop voldoende tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege het beroep van klager zich richt en maakt klager – anders dan de psychiater meent – voldoende duidelijk welke oorspronkelijke klachtonderdelen hij ten onrechte ongegrond verklaard vindt.

Feiten

3.5 Voor wat betreft het bezwaar dat klager maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.

Beoordeling

3.6 Over klachtonderdeel a. (het door de psychiater onbeveiligd mailen van medische gegevens) stelt klager in zijn beroepschrift dat er al vanaf 2009 een beveiligde omgeving was. Het feit dat klager deze stelling niet nader heeft onderbouwd en dat bovendien onduidelijk is of er vanuit de door klager genoemde beveiligde omgeving ook (beveiligd) mailverkeer mogelijk was geeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de psychiater dat de mogelijkheid beveiligd te mailen bij E. in 2016 nog niet bestond. Voor zover het beroep van klager zich richt tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel slaagt het daarom niet.

3.7 Ook voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep geen ander

licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; R. Prakke-Nieuwenhuizen en S.M. Evers, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en E.J. Stevelmans, leden- beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2020.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.