ECLI:NL:TGZCTG:2020:130 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.317
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2020:130 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-08-2020 |
Datum publicatie: | 14-08-2020 |
Zaaknummer(s): | c2019.317 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. Klager is lange tijd onder behandeling geweest bij een expertisecentrum voor autisme en heeft tegen een groot aantal behandelaren een klacht ingediend. Verweerder is directeur zorg volwassenen van de instelling waar het centrum deel van uit maakt. Klager verwijt verweerder dat hij in zijn hoedanigheid van directeur onzorgvuldig heeft gehandeld door de instelling onvoldoende op verantwoorde zorg te managen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in zijn klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de niet-ontvankelijkverklaring van klager op een van de klachtonderdelen en wijst dat klachtonderdeel vervolgens af. Voor het overige verwerpt het college het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2019.317 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
K. , psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 2 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen K. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van
1 oktober 2019, onder nummer 2018-206, heeft dat College klager deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep met instemming van partijen in raadkamer behandeld. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de behandeling een korte pleitnotitie in te dienen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Klager, geboren op 1 oktober 1974, is lange tijd onder behandeling geweest
bij het SARR, expertisecentrum voor autisme, van E.. Beklaagde is sinds
1 oktober 2015 werkzaam in de functie directeur zorg volwassenen van E. (L.), alwaar ongeveer 1000 medewerkers in de zorg werkzaam zijn.
2.2 Klager en beklaagde hebben elkaar eenmalig gesproken tijdens het
bemiddelingsgesprek op 15 maart 2018, waarbij ook de geneesheer-directeur van E., regio L., mevrouw M. aanwezig was. In dit gesprek hebben klager en beklaagde geen overeenstemming kunnen bereiken.
3. De klacht
Klager verwijt beklaagde dat hij in zijn hoedanigheid van directeur zorg onzorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende op verantwoorde wijze de instelling te managen. Klager heeft hiertoe in detail een veelheid aan klachten geformuleerd, die als volgt, samengevat, wordt weergegeven. Klager verwijt beklaagde dat hij:
a) als eindverantwoordelijke heeft toegelaten dat klager gedurende lange tijd verkeerd werd behandeld of niet werd behandeld, in een medisch onveilige omgeving door een groot aantal wisselende behandelaren met onderbezetting en een hoog personeelsverloop en ziekteverzuim, daarmee geen goede zorg in de zin van de Wkkgz heeft verleend, met fysieke en mentale schade voor de gezondheid van klager tot gevolg. Beklaagde exploiteert een ziekmakende omgeving vanwege de stressfactoren binnen SARR;
b) geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn onkundige en onwillige medewerkers, waarvan sommige niet BIG-geregistreerd zijn, die handelen zonder akkoord van klager (van onder meer de behandelplannen), een smaad- en lastercampagne zijn begonnen en wier fouten beklaagde verdraait, anders voorstelt en ontkent;
c) geen verantwoordelijkheid neemt voor het handelen van de klachtencommissie en ontkent dat er notulen van de hoorzitting bij de klachtencommissie van 1 december 2017 zijn gemaakt;
d) niet BIG-geregistreerde medewerkers geneeskundige handelingen heeft laten uitvoeren, waarmee beklaagde niet alleen de Wkkgz, maar ook het burgerlijk recht terzijde heeft geschoven;
e) ten onrechte aan mevrouw H., arts bij de Crisisdienst D., opdracht heeft gegeven onrechtmatige handelingen jegens klager uit te voeren om daarmee juridische schade aan klager toe te brengen;
f) op 28 februari 2018 medische gegevens onbeveiligd per mail verstuurd en heeft toegestaan dat medewerkers eveneens medische informatie onbeveiligd via internet hebben verstuurd;
g) Niet bereid is enige verantwoording te nemen voor de schade die hij heeft berokkend. Hij weigert schadevergoeding als een geschikt middel te zien om de opgelopen schade te vergoeden. Klager meent dat een weldenkend mens een aanbod zoals die van beklaagde van € 750,00, dan wel € 1.500,00 niet kan doen.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Wat beklaagde in deze zaak wordt verweten is geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG), die betrekking heeft op de behandelrelatie tussen een medische beroepsbeoefenaar en een patiënt, maar handelen van beklaagde als directeur zorg volwassenen van het zorgbedrijf E..
5.2 Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de aangeklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). Ook het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende en/of bestuurlijke functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, indien dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en de beklaagde zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Wel dient rekening te worden gehouden met de discretionaire ruimte van de leidinggevende/ bestuurde.
5.3 In het licht hiervan zal onderzocht worden of de klachten vallen onder de tweede tuchtnorm en in het bevestigende geval of deze al dan niet gegrond zijn.
5.4 Beklaagde is, zoals gezegd, sinds 1 oktober 2015 werkzaam als directeur zorg volwassenen van E. (L.), zodat klachten van klager, voor zover die betrekking hebben op de periode daaraan voorafgaand beklaagde niet kunnen worden aangerekend en derhalve reeds hierom ongegrond zijn.
5.4 Het College heeft geen aanwijzingen gevonden van onzorgvuldig handelen of onvoldoende verantwoord managen van de instelling door beklaagde, zoals hierna verder aan de hand van de behandeling van de klachtonderdelen zal worden toegelicht. De klachtonderdelen c) en g) vallen in ieder geval niet onder de tweede tuchtnorm, nu hierbij geen sprake is van handelen dat voldoende weerslag heeft op het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, laat staan dat beklaagde zich hierbij heeft begeven op zijn deskundigheidsgebied als psychiater. Klager is daarom niet-ontvankelijk in deze klachten. Bij de overige klachtonderdelen wordt beklaagde, behoudens wellicht ten aanzien van de klachtonderdelen e) en f), niet aangesproken als psychiater maar met name als bestuurder. In het midden kan blijven of klager in deze overige klachtonderdelen kan worden ontvangen, nu het College deze klachtonderdelen voor de volledigheid inhoudelijk zal behandelen.
Klachtonderdelen 3 a) en b) en d)
5.5 Klagers klacht is in de kern dat hij ondeugdelijk is behandeld (door onkundige en onwillige medewerkers) en dat er met name sprake was van een hoog personeelsverloop. Klager heeft zijn stellingen onvoldoende geconcretiseerd, zeker in het licht van het verweer. Hij heeft in zijn klaagschrift bovendien causale verbanden gelegd, die niet kunnen worden gelegd. Beklaagde is als directeur van het zorgbedrijf niet (eind)verantwoordelijk voor het medisch inhoudelijk handelen van de behandelaren zelf. Het is geenszins noodzakelijk en ook onwerkbaar dat beklaagde als directeur de individuele behandelingen zou moeten toetsen. Beklaagde heeft gesteld dat binnen het team SARR gewerkt wordt door psychiaters, klinisch psychologen en GZ-psychologen (al dan niet in opleiding), en enkele getrainde basispsychologen die niet BIG-geregistreerd zijn, maar onder supervisie dan wel werkbegeleiding van een klinisch- of GZ-psycholoog werken en voorts (sociaal psychiatrisch) verpleegkundigen. Beklaagde heeft aangegeven nooit signalen te hebben gekregen die aanleiding zouden kunnen geven om te twijfelen aan de professionaliteit en kundigheid van het behandelteam van de afdeling SARR. Hij heeft uiteengezet dat vanaf medio 2016 tot begin 2017 het behandelteam van de afdeling SARR een zware periode heeft doorgemaakt, vooral door uitval door ziekte van regiebehandelaren, vertrek van enkele psychologen en pensionering van een andere regiebehandelaar. Samen met zijn bestuurder, N., heeft hij het team op alle mogelijke wijzen ondersteund, nieuwe regiebehandelaren aangetrokken en waar nodig tijdelijk interim regiebehandelaren ingezet, zodat het team sinds medio 2017 weer op volle sterkte was. Een dergelijke werkwijze is zorgvuldig en ontmoet bij het College geen bedenkingen. Er is voorts geen enkele aanwijzing dat beklaagde ondeskundige of ongeschoolde, niet BIG-geregistreerde medewerkers (het College begrijpt in casu niet BIG-geregistreerde basispsychologen) heeft ingezet voor werkzaamheden op de afdeling SARR, waartoe deze niet bevoegd of bekwaam waren, en/of niet BIG-geregistreerde medewerkers zonder supervisie of werkbegeleiding patiënten heeft laten behandelen (geneeskundige handelingen heeft laten verrichten) waartoe deze niet bevoegd of bekwaam waren. Klachtonderdelen 3 a) en b) en d) zijn dus ongegrond.
Klachtonderdeel 3 e)
5.7 Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond, nu op geen enkele manier is gebleken dat hiervan sprake is geweest.
Klachtonderdeel 3 f)
5.8 Beklaagde heeft aangevoerd dat op 26 februari 2018 door het Directiesecretariaat een e-mail aan klager is gestuurd inzake een uitnodiging voor een gesprek ter afhandeling van zijn klacht. Nu de e-mail is verzonden in het kader van bemiddeling naar aanleiding van door klager ingediende klachten heeft dit handelen onvoldoende weerslag op het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zodat klager niet in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen. Hierbij komt dat het niet beklaagde zelf is geweest die de e-mail heeft verzonden.
5.9 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klachtonderdeel 3 a) b), d) en e) zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard en de klachtonderdelen c), f) en g) kennelijk niet-ontvankelijk.”
3. Beoordeling van het beroep
3.1 Met zijn beroep maakt klager bezwaar tegen (een deel van) de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld. Klager wil de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen en geeft in beroep een aanvulling op de formulering door het college in eerste aanleg van de klachtonderdelen a, b, e en f. Klager vraagt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – zijn beroep gegrond te verklaren.
3.2 De psychiater voert hiertegen verweer en vraagt het Centraal Tuchtcollege in
de eerste plaats klager in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat – kort gezegd – uit het beroepschrift en de aanvulling daarop onvoldoende blijkt wat de gronden van het beroep van klager zijn. In de tweede plaats verzoekt de psychiater het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager af te wijzen. Tenslotte stelt de psychiater dat klager zijn klacht in beroep heeft uitgebreid, hetgeen niet is toegestaan.
Ontvankelijkheid
3.3 Voor wat betreft de door de psychiater gestelde uitbreiding van de klacht in beroep geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor kan leggen die in het oorspronkelijk klaagschrift aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift en de aanvulling daarop nieuwe klachten bevat kan klager daarin dus niet worden ontvangen.
3.4 Voor het overige zal klager wel in zijn beroep worden ontvangen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege blijkt uit het beroepschrift en de aanvulling daarop voldoende tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege het beroep van klager zich richt en kan daaruit worden afgeleid dat klager het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege wenst voor te leggen.
Feiten
3.5 Voor wat betreft het bezwaar dat klager maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege zal voor de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan.
Formulering van de klacht
3.6 In de door klager in beroep gegeven aanvulling op de klachtonderdelen a, b en e ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om de klacht zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege aan te passen. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom bij de beoordeling van het beroep uitgaan van de zeven klachtonderdelen zoals die door het college in eerste aanleg zijn geformuleerd.
Beoordeling
3.7 Het Centraal Tuchtcollege neemt hier over de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 van de beslissing in eerste aanleg. Hierin zet het Regionaal Tuchtcollege uiteen dat het handelen van de psychiater niet wordt bestreken door de eerste tuchtnorm van artikel 47 Wet BIG, maar dat mogelijk sprake kan zijn van gedragingen die vallen onder de tweede tuchtnorm van dat artikel. Het Regionaal Tuchtcollege heeft vervolgens de klachtonderdelen a, b, d en e als kennelijk ongegrond afgewezen en heeft klager in de klachtonderdelen c, f en g kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
3.8 Met klachtonderdeel f verwijt klager de psychiater dat hij op 28 februari 2018 medische gegevens per mail heeft verstuurd of heeft laten versturen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat klager niet in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen omdat het handelen van de psychiater op dit punt – kort gezegd – niet onder de tweede tuchtnorm valt nu de e-mail is verzonden in het kader van bemiddeling naar aanleiding van door klager ingediende klachten. Ook vindt het Regionaal Tuchtcollege van belang dat de psychiater de e-mail niet zelf heeft verzonden. Het Centraal Tuchtcollege volgt dit oordeel van het college in eerste aanleg niet en overweegt als volgt.
3.9 Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de tweede tuchtnorm niet van toepassing is op het onbeveiligd verzenden van de e-mail omdat het hierbij niet ging om medisch inhoudelijke informatie. Uit de in de procedure in eerste aanleg schriftelijk door de psychiater gegeven toelichting leidt het Centraal Tuchtcollege echter af dat er als bijlage bij bedoelde e-mail wel vertrouwelijke informatie betrekking hebbend op klager is meegezonden, welke informatie nu, bij het huidige beleid, volgens de psychiater waarschijnlijk bij voorkeur wel via de ‘veilig mailen optie’ zou worden verzonden. Voor toetsing aan de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG) is vereist dat sprake is van enig handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat in het onderhavige geval van dergelijk handelen sprake is. Het feit dat de psychiater de e-mail niet zelf heeft verzonden maakt dit niet anders. Voor zover het beroep van klager zich richt tegen zijn niet-ontvankelijkverklaring voor wat betreft klachtonderdeel f slaagt het dus.
3.10 De vraag die vervolgens voorligt is of de psychiater met het onbeveiligd verzenden van de e-mail tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Die vraag beantwoordt het Centraal Tuchtcollege ontkennend. Weliswaar had het de voorkeur verdiend, zoals de psychiater zelf ook heeft erkend, als bij verzending voor de toen ook al bestaande ‘veilig mailen optie’ was gekozen, maar, gelet op het doel van de e-mail, te weten het sturen van een uitnodiging voor een gesprek over een klacht, en het feit dat de meegezonden vertrouwelijke informatie summier en bovendien van algemene aard was, acht het Centraal Tuchtcollege de klacht hierover van onvoldoende gewicht om de psychiater hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken. Klachtonderdeel f is daarmee ongegrond.
3.11 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep geen ander licht op de zaak geworpen. Het aan de psychiater met de klachtonderdelen c en g verweten handelen valt niet onder de tweede tuchtnorm en klager is op dit punt dus terecht niet in zijn klacht ontvangen.
Voor wat betreft de klachtonderdelen a, b en d oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat het Regionaal Tuchtcollege deze onderdelen terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege neemt hier over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege over deze onderdelen onder 5.5 heeft overwogen.
3.12 De slotsom van een en ander is dat het beroep van klager gedeeltelijk slaagt, namelijk daar waar het zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van klager voor wat betreft klachtonderdeel f. Voor het overige wordt het beroep verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover klager in klachtonderdeel f. niet-ontvankelijk is verklaard;
verklaart klager alsnog ontvankelijk in klachtonderdeel f;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart klachtonderdeel f ongegrond;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; R. Prakke-Nieuwenhuizen, en S.M. Evers, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en E.J. Stevelmans, leden- beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2020.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.