ECLI:NL:TGZCTG:2020:127 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.016

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:127
Datum uitspraak: 07-08-2020
Datum publicatie: 07-08-2020
Zaaknummer(s): c2020.016
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster is werkzaam als productiemedewerkster. De aangeklaagde bedrijfsarts begeleidt klaagster al meerdere jaren. In de afgelopen jaren hebben er meerdere re-integratieperiodes plaatsgevonden. Klaagster heeft een suïcidepoging gedaan. Klaagster verwijt de bedrijfsarts – zakelijk weergegeven - dat de bedrijfsarts haar psychische klachten niet serieus neemt en haar ten onrechte volledig arbeidsgeschikt heeft verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.016 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A.– hierna klaagster – heeft op 24 december 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen bedrijfsarts C. – hierna de bedrijfsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 december 2019, onder nummer 18201 heeft dat College de klacht van klaagster als ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld waarbij partijen uitdrukkelijk hebben afgezien van hun aanwezigheid ter zitting. Aan partijen is de mogelijkheid geboden om voorafgaand aan de behandeling een korte pleitnotitie in te dienen. Beide partijen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2. De feiten

2.1       Het gaat in deze zaak om het volgende. Klaagster is werkzaam als productiemedewerkster voor 32 uur per week bij D.. Verweerder begeleidt klaagster al meerdere jaren als bedrijfsarts en vanaf 2017 meer intensief. In de afgelopen jaren hebben er meerdere re-integratieperiodes plaatsgevonden.   

2.2       Op 22 mei 2017 en op 30 april 2018 heeft verweerder informatie opgevraagd bij klaagsters huisarts. In de brief van 30 april 2018 heeft verweerder meerdere vragen aan de huisarts gesteld, onder andere of de huisarts reden ziet om klaagster te verwijzen voor psychiatrische consultatie. Naar aanleiding van de brieven heeft verweerder informatie ontvangen van onder andere de huisarts en het E.-ziekenhuis, waar klaagster onder behandeling is.

2.3       Vanaf 1 maart 2018 is klaagster ziek gemeld. Op 25 april 2018 zag verweerder klaagster, die vergezeld was van een begeleidster van F.. In het spreekuur-overzicht heeft verweerder genoteerd:

‘(…) Doorlopend ao vanaf 1-03-2018 (…)

Conclusie: Vrouw met stress gerelateerde klachten. (…)’

Op 2 mei 2018 zag verweerder klaagster weer. Verweerder heeft geadviseerd dat klaagster per 7 mei haar werk kan hervatten voor 4 uur per dag, rekening houdend met haar beperkingen.

Vanwege een tandheelkundige ingreep op 5 juni 2018 heeft klaagster op 11 juni 2018 het werk hervat voor 4 uur per dag. Begin juli 2018 is klaagster wederom uitgevallen in verband met een borstoperatie.

2.4       Omdat klaagster vond dat zij haar eigen werk niet meer kon doen vroeg zij het UWV om een deskundigenoordeel. Het UWV oordeelde op 26 juli 2018 dat klaagster niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het UWV was het eens met het oordeel van de bedrijfsarts.

2.5       Op 6 augustus 2018 is klaagster, vergezeld van een begeleidster van F., op het spreekuur van een collega-bedrijfarts geweest na een suïcidepoging op

3 augustus 2018. In het spreekuuroverzicht is het volgende genoteerd:

‘ (…) Vorige week vrijdag suïcide poging (…), zaterdag weer naar huis. Er is verder geen psychiater bij geweest, crisis dienst kent situatie. (…) Wil nu kijken wat ze financieel in moet leveren als ze er zelf voor kiest om naar 20 uur per week te gaan. (…)

Advies:

Belanghebbende blijft energetisch nog beperkt en er bestaan beperkingen t.a.v. het gebruik van de linker schouder. Daarom hebben we afgesproken dat we de 5 maal 4 uur in het eerder aangepaste werk nog even aanhouden. Belanghebbende komt dan in week 36 weer terug op het spreekuur ter evaluatie’.

2.6       Tijdens het spreekuur met verweerder op 5 september 2018 gaf klaagster aan dat ze eervol ontslagen wilde worden, zodat zij een gedeeltelijke ww-uitkering zou kunnen krijgen. Ook gaf klaagster aan dat in het G. nader psychologisch onderzoek werd gedaan. Verweerder besloot om de 4 uur arbeid per dag aan te houden. Op

8 oktober 2018 noteerde verweerder in het spreekuuroverzicht:

‘ (…) Bij de G. geweest en gaat 2 november terug naar psycholoog en psychiater. (…)

O: rustig, neutrale stemming, geen depressie of depressieve klachten nu. (…)

Conclusie: het gaat nu vooruit, ze kan mijn inziens geleidelijk gaan opbouwen. (…)’

2.7       Op 14 november 2018 bezocht klaagster het spreekuur van verweerder. Daarover heeft verweerder het volgende genoteerd:

‘ (…) Spreekuur: ervaart soms pijn op de borst en voelt zich gammel. Gaat morgen naar de cardioloog, door de huisarts ingestuurd. (…) Bewindvoerster wil een uitkering gaan aanvragen wanneer ze 20 uur gaat werken. Wil volledig of deels ontslag gaan nemen? (…)

Het ECG was niet afwijkend.

O: rustig, coherent, kan zich goed verwoorden, niet gespannen nu. Lichte pre-occupatie met de al langer bestaande klachten. (…)

B: morgen even afwachten. Maandag weer 4 uur per dag hervatten in rustig tempo. (…)’

2.8       Op 12 december 2018 bezocht klaagster voor de laatste keer het spreekuur van verweerder. Uit de terugkoppeling bleek dat er bij de cardioloog niets was gevonden. Klaagster gaf aan dat het aangepaste werk bij de afdeling H. haar beter beviel. Verweerder concludeerde dat er geen sprake was van depressieve klachten. In het spreekuuroverzicht heeft verweerder het volgende advies genoteerd:

‘(…) Per 17-12-18 kan ze weer volledig hervatten. Het advies is om bij de H. te blijven werken om de werkdruk laag te houden (…).’

2.9       Op 21 december 2018 heeft klaagster onderstaande klacht ingediend.

2.10     In het kader van een door klaagster aangevraagde second opinion heeft I. op

28 februari 2019 geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een depressie of een angststoornis en dat de bedrijfsarts van I. op dat moment geen reden ziet waarom betrokkene niet zou kunnen werken op de beschutte afdeling zonder werkdruk.”

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster

Klaagster stelt – kort gezegd – dat verweerder haar psychische klachten niet serieus neemt en haar ten onrechte volledig arbeidsgeschikt heeft verklaard.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

5.1       Het college stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2       Uit het spreekuuroverzicht blijkt dat verweerder tijdens de spreekuren in 2017 en 2018 steeds de klachten waarmee klaagster was uitgevallen met haar heeft besproken en een advies over de mogelijkheden en beperkingen van klaagster heeft gegeven.

Het college vindt in het dossier geen aanknopingspunten dat verweerder daarin onjuist heeft geadviseerd. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie van klaagster dusdanig was dat zij volledig arbeidsongeschikt was. Het toestandsbeeld van klaagster, zoals verweerder dat in zijn dossier beschreef, wees daar niet op. De suïcidepoging is op zichzelf geen reden om van arbeidsongeschiktheid uit te gaan. Te meer niet nu de toestand van klaagster ten tijde van de suïcidepoging kennelijk niet zodanig ernstig werd ingeschat dat inschakeling van een psychiater nodig werd geacht. De klachten en signalen waarvan klaagster zelf melding maakte en de uitslag van de door klaagster ondergane onderzoeken behoefde verweerder, zeker in het licht van zijn verdere bevindingen, ook niet tot de conclusie te brengen dat bij klaagster sprake was arbeidsongeschiktheid. Zowel het deskundigenoordeel als de second opinion bevestigen de bevindingen van verweerder dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Het is dan ook niet onzorgvuldig dat verweerder heeft geconcludeerd dat klaagster niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was en dat hij de werkgever dienovereenkomstig heeft geadviseerd.

5.3       Verweerder heeft verder zorgvuldig gehandeld door informatie in te winnen bij de huisarts van klaagster, waarbij verweerder de huisarts heeft geattendeerd op een eventuele doorverwijzing voor psychiatrische consultatie. Verweerder heeft in de informatie die hij van de huisarts ontving geen reden hoeven zien om zijn conclusies en adviezen over de arbeidsmogelijkheden van klaagster te herzien.

5.4       De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a en/of onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.5       De klacht zal ongegrond worden verklaard.”

3.         Beoordeling van het beroep

Procedure

3.1       Klaagster beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tucht-college ter beoordeling voor te leggen. Wat zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Klaagster voegt hier in beroep aan toe dat zij zich niet kan verenigen met de weergave van de feiten door het Regionaal Tuchtcollege en stelt zich – zakelijk weergegeven - op het standpunt dat deze weergave onvolledig en gedeeltelijk onjuist is. Zij verzoekt het College het beroep gegrond te verklaren onder vernietiging van de bestreden beslissing.

3.2       De bedrijfsarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt - zakelijk weergegeven - het beroep van klaagster te verwerpen en de bestreden beslissing, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden, te bevestigen.

Feiten

3.3       Voor wat betreft het bezwaar dat klaagster maakt tegen de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat het aan de oordelende rechter is de voor de beslissing relevante feiten vast te stellen en dat overweging 2. “De feiten” van de beslissing in eerste aanleg een correcte weergave geeft van de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het voorliggende geschil. Verder heeft klaagster naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege haar stelling dat de feiten gedeeltelijk onjuist zijn onvoldoende onderbouwd. Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het beroep dan ook uit van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten.

Beoordeling

3.4       In beroep is de klacht in al zijn onderdelen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. In raadkamer is door middel van pleitnotities dat debat voortgezet.

3.5       Het beraad in raadkamer heeft het Centraal Tuchtcollege wa t betreft de klacht geleid tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt wat het Regionaal Tuchtcollege onder 5.1 t/m 5.4 heeft overwogen hier over en maakt dit tot de zijne. De stelling van klaagster dat haar klachten in de verslagen niet correct zijn weergegeven, is door de bedrijfsarts gemotiveerd weersproken. Van die stelling van klaagster is geen andere onderbouwing, dus kan van haar lezing niet worden uitgegaan. Het Centraal Tuchtcollege voegt daaraan toe dat het net als het Regionaal Tuchtcollege geen aanwijzingen ziet waaruit zou blijken dat het oordeel van de bedrijfsarts onjuist was. Dit geldt te meer omdat het deskundigenoordeel van het UWV van 26 juli 2018 en de second opinion door bedrijfsarts J. van 28 februari 2019 de bevindingen van de bedrijfsarts bevestigen.

3.6       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klaagster wordt verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; H. de Hek en

J. Legemaate, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en H.J. Lutgert, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 7 augustus 2020.

Voorzitter   w.g.                                                         Secretaris   w.g.