ECLI:NL:TGZCTG:2020:117 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.042

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:117
Datum uitspraak: 24-07-2020
Datum publicatie: 30-07-2020
Zaaknummer(s): c2020.042
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster heeft in 2018 haar rechterschouder gebroken en toen afgezien van een operatie. Na een verblijf in het ziekenhuis is klaagster een week opgenomen geweest in een revalidatiecentrum. Zij is daarna op verwijzing van de huisarts door beklaagde, fysiotherapeut, eenmaal per week thuis behandeld. Klaagster verwijt beklaagde dat hij haar rechterschouder en - arm heeft beschadigd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft het hiertegen door klaagster ingestelde beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2020.042 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., fysiotherapeut, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. L. Beij, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 11 juni 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de fysiotherapeut – een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 januari 2020, onder nummer 2019/237, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De fysiotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 juni 2020, waar zijn verschenen klaagster, in persoon, en de fysiotherapeut, in persoon en bijgestaan door mr. L. Beij, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster, geboren in 1932, heeft op 19 maart 2018 bij een val haar rechterschouder gebroken (subcapitale humerusfractuur en tuberculum majus fractuur). Zij heeft afgezien van een operatie. Na een verblijf in het ziekenhuis is klaagster een week opgenomen geweest in een revalidatiecentrum.

Klaagster is door de huisarts verwezen voor fysiotherapie. Verweerder heeft haar in verband daarmee eenmaal per week thuis bezocht, voor het eerst op 4 april 2018. Vanaf 16 mei 2018 heeft verweerder in het dossier het volgende genoteerd:

“woensdag 16 mei 2018 S; klachten blijven hetzelfde als vorige keer, is wat meer in en rondom huis bezig.

O: mobiliteit opgenomen in scapulair vlak richting abductie. Pijn is weer aanwezig vanaf 80 graden. Heel voorzichtig kunnen we op geleide van pijn tot boven 90 graden komen, bij de weg terug spant ze de schouder aan wat erg gevoelig is.

E: Schouder is erg gevoelig vandaar geen oefentherapie. Enkel slingeren wat prettig aanvoelt geeft mevrouw aan. Zelf wil ze graag laten zien wat ze kan, maar heb haar verteld dat vooral niet te doen ivm aanhoudende pijn. Advies is om in en om huis wat minder veel bezig te zijn en daardoor de schouder echt rust te geven om te herstellen. enkel mobiliseren oefeningen doen zoals slingeren.

P: vervolgen

donderdag 24 mei 2018

S: klachten blijven op zelfde niveau. Mevrouw geeft wederom aan weer in en om het huis bezig te zijn geweest.

O: schouder op geleide van pijn op mobiliteit bekeken. In scapulair vlak tot 80 graden mogelijk. Niet verder gegaan vanwege de pijn.

E: advies om echt te stoppen met het gebruiken van de arm en alleen rustig te slingeren. Eventueel contact huisarts als het niet beter wordt.

dinsdag 29 mei 2018

mw belde ivm met erge klachten aan de schouder. Zou graag een andere fysiotherapeut willen. Is van mening dat ik te hardhandig aan de schouder zou hebben getrokken. Heb mijn excussen aangeboden aan mevrouw, aangegeven dat het belangrijk is om contact op te nemen met de Huisarts ongeacht of ze naar een andere fysio ging of niet. Mevrouw gaf aan dat ze dit zou doen. Heb aangegeven dat er naar mijn mening de schouder te weinig rust heeft gehad en dat ik het vervelend vind dat ik de schouder te ver zou hebben bewogen. Daarna nogmaals op het hart gedrukt om contact op te nemen met de HA om eventueel de schouder te laten controleren.

Daarna ook zelf de huisaarts (…) opgebeld ivm de ontevredenheid bij mevrouw en dat het verstandig is om mevrouw nogmaals te onderzoeken.

Op 12 juni 2018 is een echo van de rechterschouder gemaakt. Het verslag daarvan luidt:

“Gezien het conventionele onderzoek van de schouder rechts is te begrijpen dat de echografie uiterst moeilijk is en niet conclusief is. Geen normale anatomische kenmerken herkenbaar bij comminutieve fractuur waarbij de fragmenten niet met elkaar anatomische lijn staan. Verdikte bicepspees die pijnlijk is maar geen scheur toont. Lineaire scheur binnen de supraspinatuspezen waarbij de anterieure vezels verder wel intact te zijn. Posterieure vezels niet beoordeelbaar. Subscapularispees niet in beeld. Infraspinatuspees is intact. Oude hematoomresten rondom.”

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Zakelijk weergegeven verwijt klaagster verweerder dat hij haar rechterschouder en -arm heeft beschadigd.

Ter toelichting heeft klaagster onder meer aangevoerd dat verweerder op 18 mei 2018 met volle kracht aan haar rechterarm heeft getrokken. Hij trok de arm omhoog en uit elkaar. Op 24 mei 2018 liet klaagster verweerder een opgezette arm en een bult zien en vertelde hem dat ze veel pijn had. Tot haar verbazing deed verweerder het nog een keer.

Klaagster is daarna naar een andere fysiotherapeut gegaan, die haar niet wilde behandelen voordat een echo was gemaakt. Uit de echo bleek dat de spier en pees waren ingescheurd.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Hij heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat hij klaagsters arm en schouder niet heeft beschadigd. Nadat klaagster haar schouder had gebroken heeft zij ondanks andersluidend advies besloten zich niet te laten opereren. Verweerder heeft haar zo goed als mogelijk geholpen bij het herstel. Hij heeft klaagster daarbij steeds geadviseerd haar arm in de juiste houding te houden, te ontlasten en te mobiliseren op geleide van de pijn. Tevens heeft hij op basis van zijn bevindingen uit anamnese en onderzoek oefeningen voorgeschreven. Om het herstel te toetsen heeft hij de mobiliteit drie keer gemeten middels een passief bewegingsonderzoek waarbij hij, anders dan klaagster suggereert, geenszins in volle kracht aan haar arm heeft getrokken. Er is sprake geweest van het opnemen van de mobiliteit waarbij hij de beweging uitvoerde en klaagster haar arm zo ontspannen mogelijk moest houden. Van actief trekken met volle kracht is uitdrukkelijk geen sprake geweest.

5.         De beoordeling

Het college overweegt dat klaagster bij haar val op 19 maart 2018 een complexe fractuur heeft opgelopen, waarbij het revalidatietraject langdurig is. De prognose is moeilijk vast te stellen, maar minder gunstig bij het afzien van een operatie. Het college is van oordeel dat het behandelplan van verweerder en de behandelingen, zoals deze in het dossier zijn verslagen, conform de geldende normen zijn. Een passief bewegingsonderzoek met regelmatige evaluatie maakt daarvan deel uit. Blijkens de verslaglegging in het dossier heeft verweerder op het wisselende beloop van de klachten van klaagster adequaat gereageerd.

Gelet op de beschrijving in het dossier door verweerder van de handelingen die hij bij klaagster heeft uitgevoerd, acht het college het niet waarschijnlijk dat daardoor peesbeschadigingen zijn opgetreden. De op de echo gevonden afwijkingen aan de schouder van klaagster wijzen daar ook niet op. Gelet op het bij de val ontstane forse letsel acht het college het niet onaannemelijk dat de op de echo zichtbare peesbeschadigingen een gevolg van de val van 19 maart 2018 zijn. Dat de rechterarm en -schouder van klaagster door toedoen van verweerder zouden zijn beschadigd kan dan ook door het college niet worden vastgesteld.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De fysiotherapeut heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2020 is dat debat voortgezet.

4.4       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Ook in beroep is niet gebleken dat de rechterarm en -schouder van klaagster door toedoen van de fysiotherapeut zijn beschadigd. Het Centraal Tuchtcollege kan zich dan ook verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.

4.5       Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter,

B.J.M. Frederiks en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en J.A.M.M. Gloudemans en F.P.A.J. Klomp, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2020.

Voorzitter   w.g.         Secretaris  w.g.