ECLI:NL:TGZCTG:2020:106 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.220

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:106
Datum uitspraak: 16-04-2020
Datum publicatie: 16-04-2020
Zaaknummer(s): c2019.220
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen neuroloog. Klager was sinds een ongeluk bekend met niet-aangeboren hersenletsel (een frontaal syndroom). Hij was hiervoor onder behandeling bij een neuroloog. De neuroloog heeft op verzoek van de echtgenote van klager een brief laten opstellen waarin onder meer is opgenomen dat klager de gevolgen van gemaakte acties niet kon overzien. De neuroloog wilde op die wijze helpen voorkomen dat klager een grote en risicovolle financiële transactie zou aangaan. De echtgenote van klager heeft deze brief gebruikt in een procedure tot onderbewindstelling van klager. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de neuroloog hiermee het beroepsgeheim heeft geschonden en in strijd met de KNMG-richtlijn “Omgaan met medische gegevens” een geneeskundige verklaring heeft afgegeven. Het Regionaal Tuchtcollege legt aan de neuroloog een berisping op. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt in beroep dat sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen, maar oordeelt verder dat sprake is van verzachtende omstandigheden en legt een waarschuwing op.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.220 van:

A., neuroloog, destijds werkzaam te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

tegen

C., wonende te D., verweerder in beroep, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. S.W. Autar-Matawlie, advocaat te Den Haag.

1.         Verloop van de procedure

C. – hierna klager – heeft op 12 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen A. – hierna de neuroloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 juni 2019, onder nummer 2018-296b, heeft dat college de klacht gegrond verklaard en aan de neuroloog de maatregel van berisping opgelegd.

De neuroloog is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 maart 2020, waar zijn verschenen de neuroloog, in persoon en bijgestaan door

mr. M.C. Hazenberg, voornoemd, en klager, in persoon en bijgestaan door

mr. S.W. Autar-Matawlie, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

2.1             Klager is in verband met niet aangeboren hersenletsel sinds 2017 in behandeling bij E.-psychomedische praktijk in B.. Beklaagde is tot en met september 2018 werkzaam geweest bij E. als neuroloog en was een van de behandelaren van klager, samen met F., neuropsycholoog en G., psychiater.

Op 29 juni 2018 is door F., op verzoek van beklaagde, een brief over klager opgesteld. Deze brief luidt onder meer:

‘Verklaring E.:

Cliënt heeft door het auto-ongeluk in 2017 traumatisch hersenletsel opgelopen, waarna een frontaal syndroom. Dit houdt in dat cliënt geen inzicht heeft in de gevolgen van het hersenletsel, met andere woorden hij heeft geen ziekte-inzicht. Hij is ongeremd en impulsief en kan de gevolgen van gemaakte acties niet overzien.’

Onderaan de brief staan de namen van beklaagde, F. en G. als ondertekenaars.

2.2               De brief is op 29 juni 2018 per e-mail naar de echtgenote van klager gestuurd. Het medisch dossier van klager bevat twee ondertekende versies van de brief: één met als datum 29 juni 2018, waarbij beklaagde voor alledrie de ondertekenaars haar handtekening heeft geplaatst, en één met als datum 6 juli 2018 waarbij G. heeft getekend voor zichzelf en voor beklaagde.

3.                   Klager heeft zijn klacht ook gericht tegen F.. Bij beslissing van 17 december 2018 is klager in die klacht niet-ontvankelijk verklaard omdat F. niet is ingeschreven in een van de registers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

De klacht

Klager verwijt beklaagde dat zij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden door zonder zijn toestemming en medeweten een medische verklaring over hem te verstrekken aan zijn echtgenote. Kennelijk heeft zijn echtgenote om een verklaring verzocht. Zij heeft deze verklaring gebruikt bij een verzoek tot onderbewindstelling van klager. Klager voert aan dat het verstrekken van de brief in strijd is met de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens van mei 2018. Een medische verklaring die betrekking heeft op de wilsbekwaamheid van een patiënt mag alleen verstrekt worden door een onafhankelijke arts. Verder heeft klager bij aanvang van de behandeling wel een algemene toestemmingsverklaring getekend, maar die ziet op het verstrekken van medische informatie, wat iets anders is dan een medische verklaring, en is bovendien te algemeen geformuleerd om als toestemming te kunnen dienen voor de brief die is verzonden, zo voert hij aan.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde licht toe dat zij de brief heeft laten opstellen op verzoek van de echtgenote van klager. Die was steeds nauw bij de behandeling van klager betrokken en belde beklaagde op enig moment op omdat klager een financiële transactie met grote risico’s wilde doen die zij wilde tegenhouden. Beklaagde heeft daarop een afweging van belangen gemaakt en uit zorg voor klager en zijn gezin de brief laten maken. Beklaagde is het met klager eens dat met de algemene toestemmingsverklaring niet toereikend toestemming is gegeven. Achteraf gezien vindt zij dat zij klager had moeten inlichten en toestemming had moeten vragen voor het verstrekken van de informatie. Zij biedt hiervoor haar excuses aan. Zij is wel van mening dat de brief niet als ‘medische verklaring’ moet worden aangemerkt aangezien de brief alleen een weergave is van gegevens die volgen uit het uitgevoerde neuropsychologisch onderzoek en geen waardeoordeel bevat.

5.                  De beoordeling

5.1               Het College acht de klacht gegrond. Door het verstrekken van de informatiebrief heeft beklaagde het medisch beroepsgeheim geschonden. Uit de geschetste omstandigheden begrijpt het College dat beklaagde zich bij haar beslissing heeft laten leiden door het financiële belang van klager en de consequenties voor hem en zijn gezin van de financiële transactie. Zij heeft die omstandigheden echter niet bij klager geverifieerd. Zij had klager voorafgaand aan het verstrekken van de brief moeten informeren en hem toestemming moeten vragen voor het versturen van de brief.

5.2               Anders dan beklaagde is het College bovendien van oordeel dat de informatiebrief een geneeskundige verklaring bevat. Volgens de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, KNMG, mei 2018, is sprake van een geneeskundige verklaring indien een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand wordt gegeven. De zinsnede: ‘kan de gevolgen van gemaakte acties niet overzien’, betreft geen feitelijke bevinding maar een oordeel dat is gebaseerd op de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek. In de genoemde richtlijn wordt het afgeven van een geneeskundige verklaring door de behandelend arts afgeraden, onder meer om de vertrouwensrelatie tussen de behandelend arts en de patiënt niet in gevaar te brengen. Zeker nu in dit geval zonder toestemming van klager is gehandeld, doet dat risico zich voor.

5.3               Het College merkt bovendien op dat beklaagde de brief op 29 juni 2018 niet alleen voor zichzelf maar ook voor G. heeft ondertekend en vervolgens heeft laten verzenden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft beklaagde toegelicht dat zij voorafgaand aan de ondertekening en verzending hierover geen overleg met G. heeft gevoerd en dat hij niet op de hoogte was van de brief. Ook dit acht het College verwijtbaar. Dat G. de brief achteraf heeft geaccordeerd en, naar het College begrijpt, heeft verklaard achter de inhoud te staan, doet niet af aan het feit dat beklaagde mede namens hem heeft gehandeld zonder vooraf met hem te overleggen. Collegiaal overleg had namelijk ook kunnen bevorderen dat daadwerkelijk was stilgestaan bij de vraag of de financiële belangen wel zo zwaarwegend waren, dat dit een schending van het beroepsgeheim kon rechtvaardigen.

5.4       De conclusie is dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van klager behoorde te betrachten en dat de klacht gegrond is. Gelet op het feit dat niet alleen zonder toestemming van de patiënt medische gegevens zijn verstrekt, maar tevens is gehandeld mede namens een collega zonder diens medeweten en het feit dat als behandelend arts een geneeskundige verklaring is verstrekt, acht het College de maatregel van berisping passend.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       De neuroloog komt in beroep niet op tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat zij, door zonder medeweten en toestemming van klager op 29 juni 2018 de informatiebrief aan de echtgenote van klager te (doen) verstrekken, het medisch beroepsgeheim heeft geschonden. Zij erkent dat dit is gebeurd en stelt dit te betreuren. De neuroloog betoogt in beroep echter dat:

(1) de informatiebrief alleen feitelijke bevindingen bevat en in eerste aanleg daarom ten onrechte is aangemerkt als een geneeskundige verklaring;

(2) de door klager ingediende klacht geen betrekking had op het feit dat zij de brief mede heeft ondertekend namens haar collega, psychiater de heer G.;

(3) er sprake was van verzachtende omstandigheden;

(4) zij voor de toekomst lering heeft getrokken uit de door haar gemaakte fouten.

De neuroloog kan zich om deze redenen niet verenigen met de aan haar opgelegde maatregel. Zij acht deze maatregel in de gegeven omstandigheden te zwaar en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om een minder zware maatregel op te leggen.

4.2       Klager heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij betoogt dat het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geconcludeerd dat de informatiebrief een geneeskundige verklaring behelst. Zijn echtgenote heeft de brief gebruikt in een procedure tot onderbewindstelling van de goederen van klager. Volgens klager heeft die brief bij hem tot veel ellende en (vermogens)schade geleid. Klager concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat in de KNMG-richtlijn “Omgaan met medische gegevens” van mei 2018 (hierna de richtlijn) behandelend artsen wordt afgeraden om een geneeskundige verklaring af te geven. In deze richtlijn wordt onder een geneeskundige verklaring verstaan een (schriftelijke) verklaring die door een arts is opgesteld, ten behoeve van een patiënt die onder behandeling van die arts staat of stond. Een geneeskundige verklaring bevat een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand. De door de neuroloog afgegeven verklaring dient echter een ander belang dan behandeling of begeleiding.

4.4       De reden dat het afgeven van een schriftelijke verklaring als hier bedoeld wordt afgeraden, is dat het bij zo’n verklaring vaak gaat om een belang van de patiënt, maar dat het in dit geval een belang is dat buiten de deskundigheid en verantwoordelijkheid van de arts ligt en een ander doel dient dan de behandeling of begeleiding. De arts is veelal niet op de hoogte van de medische criteria waaraan de instantie die de verklaring nodig heeft, toetst. Bovendien is de kans groot dat de vertrouwensrelatie tussen de behandelend arts en de patiënt in gevaar komt. Deze relatie dient vrij te blijven van belangenconflicten, die mogelijk kunnen spelen bij het al dan niet afgeven van een geneeskundige verklaring. Het geven van een waardeoordeel dat een ander doel dient dan behandeling of begeleiding, moet gebeuren door een onafhankelijke arts die deskundig is op het gebied van de vraagstelling, aldus de richtlijn.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege acht het in navolging van de KNMG om de in de richtlijn genoemde redenen van belang dat een arts geen geneeskundige verklaring afgeeft die betrekking heeft op een patiënt die bij hem of haar onder behandeling staat.

4.6       De brief van de neuroloog had betrekking op een bij haar onder behandeling staande patiënt (zijnde klager) en is opgesteld op verzoek van een derde, de echtgenote van klager. De brief diende niet een behandeldoel. De neuroloog wilde met de brief de echtgenote van klager helpen en voorkomen dat klager een – naar de neuroloog had begrepen – grote en risicovolle financiële transactie zou aangaan. Zij heeft daarom in de brief onder meer laten opnemen dat klager bekend is met een frontaal syndroom, alsook de passage “Hij is ongeremd en impulsief en kan de gevolgen van gemaakte acties niet overzien”. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat deze passage niet slechts feitelijke bevindingen bevat, (min of meer) één op één overgenomen uit het medisch dossier van klager, maar een met een specifiek doel gegeven waardeoordeel over de gezondheidstoestand van klager. Dit oordeel was (kennelijk) gebaseerd op bepaalde, door de neuroloog voor dat doel relevant geachte uitkomsten van het bij klager verrichte neuropsychologisch onderzoek. De wijze waarop de brief is opgesteld en geformuleerd geeft deze brief ook een gewicht dat groter is dan het gewicht van een brief met louter feitelijke bevindingen.

4.7       Gelet op het vorenstaande, is het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de brief van 29 juni 2018 als een geneeskundige verklaring, als bedoeld in de richtlijn, moet worden aangemerkt. De neuroloog had deze brief reeds om die reden niet aan de echtgenote van klager mogen afgeven. Het feit dat de echtgenote van klager zeer nauw betrokken was bij de zorg voor klager en bij alle consulten aanwezig was, is geen reden om daarover in dit geval anders te oordelen. Daarbij neemt het Centraal Tuchtcollege in aanmerking dat de neuroloog wist – althans had er rekening mee moeten houden - dat de echtgenote van klager de verklaring in een juridische procedure betreffende klager zou gebruiken en dat in die procedure extra gewicht aan die verklaring zou kunnen worden toegekend. Door het afgeven van de verklaring is de vertrouwensrelatie tussen de neuroloog en klager beschadigd geraakt.

4.8       Nu de verklaring bovendien zonder medeweten en zonder toestemming van klager aan de echtgenote van klager is afgegeven, in de wetenschap dat deze wellicht in een juridische procedure zou worden gebruikt, onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege, dat de neuroloog het medisch beroepsgeheim heeft geschonden.

4.9       De conclusie is dat de neuroloog met het afgeven van de brief van 29 juni 2018 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht terecht gegrond verklaard. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft dat college daarbij echter ten onrechte in aanmerking genomen de omstandigheid dat de neuroloog de brief ook voor een andere arts, maar zonder diens medeweten, heeft getekend en verzonden. Dit punt maakt geen deel uit van de door klager bij het Regionaal Tuchtcollege ingediende klacht en dient bij de beoordeling daarvan buiten beschouwing te worden gelaten.

4.10     Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan de neuroloog de maatregel van berisping opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de door de neuroloog geschonden normen (geen verstrekking van een geneeskundige verklaring door een behandelend arts en het beroepsgeheim) van wezenlijk belang zijn voor het vertrouwen in artsen en de toegang tot de individuele gezondheidszorg en dat een berisping dan ook gerechtvaardigd zou kunnen lijken. Het Centraal Tuchtcollege acht echter aannemelijk dat de neuroloog ervan overtuigd was dat klager geen ziekte-inzicht had en dat hij op het punt stond ondoordachte beslissingen te nemen met grote gevolgen voor hemzelf en zijn gezin. De neuroloog heeft onder tijdsdruk (omdat zij in de veronderstelling was dat snel handelen geboden was) en met het belang van klager en zijn gezin voor ogen gehoor gegeven aan de tot haar gerichte noodoproep van de echtgenote van klager. Daarmee is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege sprake van verzachtende omstandigheden die maken dat de oplegging van de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en toereikend kan worden geacht. Het feit dat, zoals klager heeft betoogd, het verstrekken van de brief  voor hem tot schade heeft geleid, is betreurenswaardig, maar leidt het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel.

4.11     Uit het vorenstaande volgt, dat het Centraal Tuchtcollege de beslissing waarvan beroep, voor zover daarbij aan de neuroloog de maatregel van berisping is opgelegd, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, aan de neuroloog de maatregel van waarschuwing zal opleggen.

4.12     Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover daarbij aan de neuroloog de maatregel van berisping is opgelegd

                                                en in zoverre opnieuw rechtdoende:

legt aan de neuroloog de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het tijdschrift Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; A. Smeeïng‑van Hees en

Y. Buruma, leden‑juristen en C.C. Tijssen en M.M. Veering, leden‑beroepsgenoten en

E.D. Boer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2020.

                                    Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.