ECLI:NL:TGZCTG:2020:100 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.111

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:100
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 31-03-2020
Zaaknummer(s): c2019.111
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster was in 2008 als patiënt ingeschreven bij een huisartsenpraktijk. Door deze huisartsenpraktijk is ten behoeve van klaagster een verwijsbrief voor psychotherapie opgesteld. De huisarts houdt een huisartspraktijk samen met een collega-huisarts, die in die periode als waarnemend huisarts aan de huisartsenpraktijk van klaagster was verbonden. Klaagster is in 2011 onder curatele gesteld. Klaagster heeft een tweetal klachten tegen de huisarts ingediend, waaronder de klacht dat de huisarts mede-aansprakelijk is voor de gevolgen van een gedraging van de collega-huisarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in de klacht, omdat het klaagschrift niet aan de eisen voldoet. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het (aanvullend) klaagschrift aan de eisen voldoet en verklaart klaagster vervolgens deels niet-ontvankelijk in haar klacht op grond van verjaring en verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.111 van:

A., wonende te B,,

appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., beklaagde in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.J. Peet verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 15 januari 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

18 april 2019, onder nummer 19/024, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in de klacht.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak in beroep op 5 september 2019 buiten aanwezigheid van partijen in raadkamer behandeld. Op grond van deze raadkamerbehandeling heeft het Centraal Tuchtcollege de zaak verwezen naar een openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 maart 2020. De huisarts is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen.

Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op 3 maart 2020 na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en de door de secretaris met klaagster gevoerde correspondentie.

            De klacht is in raadkamer behan­deld.

Uit het klaagschrift blijkt onvoldoende op welke feiten en gronden de klacht berust. Bij brief van 21 januari 2019 is klaagster in de gelegenheid gesteld binnen twee weken aanvullende informatie te verstrekken. Haar is gevraagd toe te lichten welke verwijten aangeklaagde concreet worden gemaakt en in welk jaar de te verwijten gedragingen hebben plaatsgevonden. Bij brief, ingekomen op 28 januari 2019, heeft klaagster hierop gereageerd.

Voornoemde vragen zijn hiermee naar het oordeel van het college evenwel onvoldoende beantwoord. In haar klacht heeft klaagster het ook over gedragingen van andere behandelaren en instanties, zonder dat duidelijk is geworden wat nu precies het verwijt aan het adres van aangeklaagde in dit kader is.

Het klaag­schrift voldoet gezien het voorgaande niet aan de eisen van artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en arti­kel 4 van het Tuchtrecht­besluit BIG. Op grond van ar­tikel 66 lid 4 Wet BIG wordt klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Klaagster was in 2008 als patiënt ingeschreven in de huisartsenpraktijk D. te B. Op

9 december 2008 is door deze huisartsenpraktijk ten behoeve van klaagster een verwijsbrief voor psychotherapie opgesteld. De huisarts houdt een huisartspraktijk samen met een collega-huisarts (C2019.100), die in die periode als waarnemend huisarts aan de huisartsenpraktijk van klaagster was verbonden. Klaagster is bij beschikking van 18 april 2011 door de kantonrechter onder curatele gesteld.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het door klaagster ingestelde beroep strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege klaagster alsnog ontvankelijk verklaart in de klacht en de zaak voorts in volle omvang beoordeelt en gegrond verklaart.

4.2       De huisarts heeft verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep, zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klaagster geformuleerde klacht. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

Ontvankelijkheid

4.4       Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld, heeft k laagster n aar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege met haar (aanvullend ) klaagschrift haar klacht in eerste aanleg voldoende duidelijk toegelicht.

4.5       De klacht van klaagster houdt - zakelijk weergegeven - in dat de huisarts:

a.       aan klaagster ten onrechte het verbod heeft opgelegd om nog een kind te verwekken op grond van een door haar collega-huisarts (C2019.100) zelfstandig vastgestelde geestelijke stoornis;

b.      mede-aansprakelijk is voor de gevolgen van ten onrechte door de huisarts en haar collega-huisarts (C2019.100) vastgestelde geestelijke stoornissen die tot een ondercuratelestelling van klaagster hebben geleid.

Verjaring

4.6       Ingevolge artikel 65 lid 5 van de Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaar. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Blijkens de stukken van het dossier heeft het door klaagster aan de huisarts verweten handelen deels plaatsgevonden in 2008, terwijl het daarop betrekking hebbende klaagschrift bij het Regionaal Tuchtcollege is ingekomen op 15 januari 2019. Tussen het verweten handelen en de indiening van het klaagschrift zijn derhalve meer dan tien jaren verlopen, hetgeen ertoe leidt dat de bevoegdheid van klaagster tot het indienen van het klaagschrift ingevolge artikel 65 lid 5 van de Wet BIG is komen te vervallen. In zoverre acht het Centraal Tuchtcollege klaagster - evenals het Regionaal Tuchtcollege - niet-ontvankelijk in de klacht, zij het op andere gronden.

Inhoudelijke beoordeling van de klacht

4.7       In beroep hebben partijen ieder schriftelijk hun standpunten naar voren gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2020 heeft de huisarts haar standpunt mondeling nogmaals toegelicht. Voor zover klaagster ontvankelijk is in de klacht overweegt het Centraal Tuchtcollege op grond van de stukken en de mondelinge behandeling ter terechtzitting dat de stelling van klaagster over het ten onrechte aan klaagster opleggen van het verbod om nog een kind te verwekken , door de huisarts gemotiveerd is betwist. Daartegenover heeft klaagster haar stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat klachtonderdeel a geen doel treft.

4.8       Klachtonderdeel b stuit af op het in het tuchtrecht voor de gezondheidszorg geldende beginsel van persoonlijke verwijtbaarheid inhoudende dat een klacht slechts gegrond kan worden bevonden als er sprake is van persoonlijke verwijtbaarheid van de aangeklaagde ter zake van het verweten handelen. H et Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat de huisarts op enigerlei wijze persoonlijk betrokken is geweest bij de behandeling of beoordeling van klaagster. Reeds hierom kan de huisarts geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dat haar collega-huisarts op enig moment als waarnemend huisarts bij de huisartsenpraktijk van klaagster betrokken was, maakt dit niet anders. Klachtonderdeel b is dan ook ongegrond.

Slotsom

4.9       Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klaagster niet ontvankelijk in de klacht voor over deze betrekking heeft op handelen van de huisarts in 2008;

verklaart klaagster ontvankelijk in de klacht voor zover het betreft de periode vanaf 15 januari 2009;

verklaart de klacht voor zover klaagster daarin kan worden ontvangen, ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; B.J.M. Frederiks en

M.W. Zandbergen, leden-juristen en M.K. Dees en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.