ECLI:NL:TGDKG:2020:92 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/676968 / DW RK 19/666

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:92
Datum uitspraak: 27-11-2020
Datum publicatie: 02-01-2025
Zaaknummer(s): C/13/676968 / DW RK 19/666
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 november 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 6 december 2019 met zaaknummer C/13/664190 / DW RK 19/155 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/676968 / DW RK 19/666 MdV / JD ingesteld door:

[],

wonende te [],

klager,

tegen:

[],

gerechtsdeurwaarder te [],

beklaagde,

gemachtigde: [].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 29 maart 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij

verweerschrift, ingekomen op 27 mei 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 6 december 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum.

Bij brief, ingekomen op 18 december 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzet is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020 waar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 27 november 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: onwettig heeft gehandeld;

b: heeft gehandeld met kennis van zaken omdat deze wist wanneer de AOW-uitkering van klager is ingegaan en wist wanneer er extra geld op de bankrekening binnen zou komen;

c: niet heeft gereageerd op zijn bezwaren;

d: geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet waardoor er voor klager geen bestaansmiddelen zijn overgebleven.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a en b overweegt de voorzitter dat Fotorette en de vennoten op 5 juni 2018 bij vonnis zijn veroordeeld en nadien hebben nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu Fotorette en de vennoten op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met hun hele vermogen instaan voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van Fotorette en de vennoten. Uit de producties blijkt dat de beslagen bankrekening vermeld staat op de website van Fotorette. Daarnaast heeft klager in zijn e-mails van 9 en 13 juli 2018 aangegeven dat hij zijn AOW-uitkering ontvangt op deze bankrekening. Hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk wist dat er gelden, de AOW-uitkering dus, op de rekening zouden worden gestort. Het feit dat de gerechtsdeurwaarder, met deze kennis, op 28 september 2018 voor de tweede maal bankbeslag heeft gelegd, maakt het niet een maatregel die de gerechtsdeurwaarder niet mag treffen. Nu er geen sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder zijn de klachtonderdelen naar het oordeel van de voorzitter ongegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter als volgt. Klager heeft zijn twee bezwaren bij e-mail van 9 juli 2018 ingediend. Het eerste bezwaar dat klager geen kennis heeft genomen van de zaak treft geen doel nu hij blijkens het vonnis van 5 juni 2018 gedurende de procedure als gemachtigde heeft opgetreden. Het tweede bezwaar betreft de toepassing van de beslagvrije voet op de AOW-uitkering van klager. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij berichten met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso of executie binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties kan worden opgemaakt dat hij op 12 juli 2018 klager het inkomsten- en uitgavenformulier alsmede een toelichting daarop heeft toegestuurd. Nadien heeft klager nagelaten dit formulier ingevuld retour te sturen aan de gerechtsdeurwaarder. Gelet op het vorengaande treft het verwijt van klager geen doel en is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de voorzitter ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d is het uitgangspunt de beslagvrije voet in beginsel niet geldt indien er sprake is van een beslaglegging onder een bankinstelling. Onder omstandigheden kan er sprake van zijn dat toch een beslagvrije voet moet worden toegepast omdat het uitgangspunt is dat klager een bestaansminimum moet overhouden om van te leven. Aan het doel en de strekking van de beslagvrije voet wordt afbreuk gedaan als door het beslag op een bankrekening geen geld meer ter beschikking is voor het primaire levensonderhoud van klager.

In dit geval heeft klager nagelaten bewijsstukken toe sturen waarmee hij kan aantonen dat er sprake zou zijn van betalingen op diens bankrekening die zich verzetten tegen een bankbeslag. Bij gebreke van deze bewijsstukken kan de gerechtsdeurwaarder niet beoordelen of er al dan niet een beslagvrije voet moet worden toegepast. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager -samengevat- het volgende aangevoerd.


6.1 Er is geen hoger beroep ingesteld omdat daar geen geld voor was.

6.2 Klager had de eerste keer al moeite met het invullen. De tweede keer liet de gerechtsdeurwaarder helemaal niets van zich horen.

6.3 Het is niet waar dat de rekening (bedoeld zal zijn het rekeningnummer) op de website van Fotorette staat.

6.4 De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte gesteld dat klager van de zaken op de hoogte was. Dat heeft klager ook bij de rechtbank aangegeven.

6.5 Klager heeft de inkomensverklaring niet ingevuld omdat er een dossiernummer moest worden ingevuld dat klager niet had, omdat het inkomen van klager niet vaststond en omdat hij werd gehinderd door een beperking.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 Met betrekking tot verzetgrond 6.1 overweegt de kamer dat klager de gerechtsdeurwaarder niet kan verwijten dat hij geen geld had voor hoger beroep. Met betrekking tot verzetgrond 6.2 overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 12 juli 2018 aan klager de “vragenlijst bepaling beslagvrije voet” heeft toegestuurd en in die e-mail ook schreef dat klager voor hulp bij het beantwoorden van de vragen contact kan opnemen met het Juridisch Loket en een sociaal raadsman. Dat klager moeite had met het invullen kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten, temeer omdat uit de overgelegde correspondentie niet is gebleken dat klager de gerechtsdeurwaarder heeft gevraagd om hulp. Met betrekking tot verzetgronden 6.3, 6.4 en 6.5 overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Deze gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

8.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.L.S. Kalff en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.