ECLI:NL:TGDKG:2020:90 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/662534 / DW RK 19/94

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:90
Datum uitspraak: 27-11-2020
Datum publicatie: 02-01-2025
Zaaknummer(s): C/13/662534 / DW RK 19/94
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft een beschikking tenuitvoer gelegd, waarbij hij heeft bevolen tot betaling van een betalingsachterstand die - volgens een overweging in de tenuitvoer gelegde beschikking - niet bestaat. Marginale toetsing. De kamer legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op voor dit tuchtrechtelijk verwijtbare handelen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 november 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/662534 / DW RK 19/94 MdV / JD ingesteld door:

[],

wonende te Enschede,

klager,

gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink,

tegen:

1. [],

2. [],

3. [],

gerechtsdeurwaarders te Den Haag,

4. [],

gerechtsdeurwaarder te Amsterdam,

5. [],

6. [],

toegevoegd gerechtsdeurwaarders te Den Haag,

beklaagden,

gemachtigde: A. Ch. Boiten.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 25 februari 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 juni 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020 waar de gerechtsdeurwaarder sub 1 is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 27 november 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Bij beschikking van de rechtbank te Almelo van 23 november 2011 is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-partner uitgesproken. In de beschikking is het door klager en zijn ex-partner opgemaakte echtscheidingsconvenant (hierna: convenant) van 11 november 2011 opgenomen.

- Bij beschikking van de rechtbank te Almelo van 29 juni 2018 is de bij convenant overeengekomen bijdrage van klager aan zijn ex-partner in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind alsmede de bijdrage van klager aan zijn ex-partner in de kosten van haar levensonderhoud gewijzigd.

- Bij brief van 11 december 2018 is namens gerechtsdeurwaarderskantoor BoitenLuhrs een specificatie van de vordering aan klager gestuurd met daarbij het verzoek om tot betaling over te gaan.

- Bij exploot van 28 december 2018 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder de beschikkingen van 23 november 2011 en 29 juni 2018 (opnieuw) aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

- Bij e-mail van 9 januari 2019 heeft de gemachtigde van klager bezwaar gemaakt tegen het exploot van 28 december 2018. Hierop is door de gerechtsdeurwaarders inhoudelijk bij e-mail van 20 februari 2019 gereageerd.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarders het exploot van 28 december 2018 ten onrechte hebben uitgebracht, aangezien er geen sprake was van een betalingsachterstand;

b: de gerechtsdeurwaarders weigeren de verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder aan te wijzen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 In het verweerschrift en ter zitting heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 onweersproken gesteld dat het beklaagde handelen onder zijn verantwoordelijkheid vallen en dat de overige beklaagden niet bij dit dossier zijn betrokken. Iets anders is uit het dossier ook niet gebleken. Om die reden wordt de klacht voor zover die is gericht tegen anderen dan gerechtsdeurwaarder sub 1 (hierna: “de gerechtsdeurwaarder”) ongegrond verklaard.

4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft primair aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is nu klager een overeenkomst heeft gesloten met het LBIO met de bedoeling om alle geschillen verbonden aan de incassoprocedure te beëindigen. De kamer overweegt dat die overeenkomst (waarbij de gerechtsdeurwaarder geen partij is) niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van klager in deze tuchtrechtprocedure.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat in de beschikking van 29 juni 2018 onder rechtsoverweging 5.6 het volgende is opgenomen:

(...) Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat over de periode tussen 1 juni 2016 en 1 juli 2018 de man als bijdrage aan de vrouw (zowel voor wat betreft de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige als voor wat betreft haar levensonderhoud) verschuldigd is hetgeen feitelijk door hem is voldaan. Op de vrouw rust derhalve geen terugbetalingsverplichting en op de man geen nabetalingsverplichting. (…)

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het uitvoeren van een rechterlijke uitspraak op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, ook niet als partijen van mening verschillen over de interpretatie. In de beschikking van 29 juni 2018 wordt een andere beslissing gegeven dan de overwegingen zouden doen vermoeden. Het is in dergelijke gevallen niet aan de gerechtsdeurwaarder om een rechterlijk oordeel opnieuw te beoordelen.

4.6 De kamer overweegt dat van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder echter mag worden verwacht dat hij - alvorens over te gaan tot tenuitvoerlegging - niet slechts kijkt naar het dictum van een rechterlijke uitspraak. Dit betekent niet dat van een gerechtsdeurwaarder kan worden verlangd dat hij alle overwegingen van een rechterlijke uitspraak interpreteert en beoordeelt, maar wel dat hij een marginale toetsing uitvoert om zich ervan te vergewissen dat de titel voldoende grond biedt voor tenuitvoerlegging. Die toetsing is van belang om een schuldenaar te behoeden voor een lichtvaardig gelegd beslag en onnodige kosten.

4.7 In dit geval leidt een marginale toetsing tot de conclusie dat de beschikking van 29 juni 2018 niet voldoende grond biedt voor tenuitvoerlegging waar het de terugbetalingsverplichting betreft. De overweging in die beschikking onder 5.6 is evident en behoeft geen nadere interpretatie of beoordeling: voor de periode 1 juni 2016 tot 1 juni 2018 heeft klager geen betalingsachterstand. Door de beschikking desalniettemin op 18 december 2018 te betekenen, met bevel betaling en aanzegging van executiemaatregelen waar het de terugbetalingsverplichting over juni 2016-juni 2018 betreft, heeft de gerechtsdeurwaarder daarom naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel b kan uit de overgelegde producties worden afgeleid dat klager tijdens een telefoongesprek aan de medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor heeft gevraagd wie de verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder voor het uitbrengen van het exploot van 28 december 2018 is. Hierop is aangegeven dat klager een eventueel in te dienen klacht kan richten aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn vraag vervolgens niet herhaald, althans de medewerker is ervan uitgegaan dat de kwestie was opgelost, omdat het gesprek op gewone wijze werd voortgezet. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken. Voor zover klager van mening is dat zijn vraag niet (voldoende) is beantwoord, had het op zijn weg gelegen om de vraag te herhalen of te specificeren.

4.9 Op grond van het overwogene onder 4.5 en 4.6 wordt de na te noemen maatregel aan de gerechtsdeurwaarder opgelegd.

Kostenveroordeling

4.10 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

4.11 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

- € 50,00 (forfaitair) aan kosten van klager.

- € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

4.12 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

4.13 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel a ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 gegrond,
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond,
  • legt aan gerechtsdeurwaarder sub 1 ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel de maatregel van berisping op,
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden,
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 tot betaling van het door klager betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden,
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan gerechtsdeurwaarder sub 1 wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.L.S. Kalff en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.