ECLI:NL:TGDKG:2020:87 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/677492 / DW RK 19/682 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:87
Datum uitspraak: 15-12-2020
Datum publicatie: 28-07-2021
Zaaknummer(s): C/13/677492 / DW RK 19/682 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster heeft aangevoerd het niet eens te zijn met de beslissing van de voorzitter waartegen zij in verzet komt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 december 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 december 2019 met zaaknummer C/13/663425 / DW RK 19/132 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/677492 / DW RK 19/682 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [   ],

en

3. [   ]

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden:

gemachtigde: mr. [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij briefmet bijlagen, ingekomen op 14 maart 2019 heeft klaagstereen klacht ingediend tegen beklaagden (hierna: de gerechtsdeurwaarders). Bij e-mail van 27 maart 2019 heeft klaagster een aanvulling op haar klacht nagezonden. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 15 april 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 10 december 2019 heeft de voorzitter de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard en deels als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 10 december 2019. Bij brief, ingekomen op 27 december 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2020 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 december 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

2.1 Het verzet dient op grond van artikel 39 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet te worden ingediend binnen veertien dagen na verzending van de brief met de beslissing van de voorzitter. De beslissing is verzonden bij brief van 10 december 2019. De termijn begon daarmee te lopen op 11 december 2019 en eindigde op 24 december 2019. Het verzet is, blijkens de dagstempel op het verzetschrift, op 27 december 2019 ingekomen en derhalve buiten de termijn van veertien dagen door de kamer ontvangen.

2.2 Nu het versturen en ontvangen van het verzetschrift mogelijk heeft plaatsgevonden rondom de feestdagen, acht de kamer het niet ondenkbaar dat de termijnoverschrijding daar een gevolg van kan zijn geweest. Klaagster kan derhalve in haar verzet worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        De gerechtsdeurwaarders zijn belast (geweest) met de tenuitvoerlegging van een vonnis.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich – naar de voorzitter begrijpt – er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a)     zich schuldig hebben gemaakt aan het niet aanwenden van de wettelijke voorschriften, overeenkomstig artikelen 161, 162 Strafvordering en 366 Strafrecht en 6:162 Burgerlijk Wetboek;

b)     hun ambtseed, overeenkomstig artikel 9 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet, hebben geschonden door bewust na te laten de executie stop te zetten, terwijl zij 100% ingelicht zijn over de waarheid achter de procedure bij de kantonrechter, waaruit een ongrondwettig vonnis is voortgevloeid;

c)     overeenkomstig artikel 3a lid 1 en lid 6 Gerechtsdeurwaarderswet, verzuimd hebben aangifte te doen;

d)     on(grond)wettig beslag hebben gelegd op de betaalrekening van de ex-partner van klaagster, [   ]. 

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Op grond van het hiervoor genoemde artikel kan de klacht tegen mr. [   ], zoals klaagster verlangt, niet ter beoordeling aan deze kamer worden voorgelegd. Mr. [   ] is geen (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volg. Klaagster beschuldigt de gerechtsdeurwaarders onder meer van strafbare feiten en haalt verplichtingen uit het Wetboek van Strafvordering aan, waaraan de gerechtsdeurwaarders zich niet zouden hebben gehouden. Het is niet aan de kamer om te oordelen over de strafbare feiten als benoemd in de klacht, maar aan de strafrechter. Als de door klaagster genoemde gedragingen inderdaad hebben plaatsgevonden, kan dit onder omstandigheden ook tuchtrechtelijk onbehoorlijk handelen van de gerechtsdeurwaarders opleveren, maar zonder nadere onderbouwing kan de voorzitter niet vaststellen dat die gedragingen zich werkelijk hebben voorgedaan en voor nader onderzoek hiernaar is in deze tuchtprocedure geen ruimte. Op grond van wat klaagster heeft aangevoerd zal dit klachtonderdeel dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de voorzitter als volgt. De klacht van klaagster richt zich voor een groot deel tegen de inhoud van het vonnis van 13 februari 2019 en tegen de kantonrechter die het vonnis heeft gewezen. Het door de gerechtsdeurwaarders ten aanzien daarvan ingenomen standpunt is verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. De door klaagster ingediende klacht stuit hierop af.

4.5 Het door de gerechtsdeurwaarders gelegde beslag is eveneens niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met haar hele vermogen instaat voor de vordering, voor zover en zolang niet aan de inhoud van een executoriale titel wordt voldaan. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslagen te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Als klaagster het hier niet mee eens is is het, ex artikel 438 Rv, aan klaagster het geschil met betrekking tot de executie aan de bevoegde (executie)rechter voor te leggen; niet aan de tuchtrechter. Het argument van klaagster dat het “100% inlichten” van de gerechtsdeurwaarders betreffende de ‘waarheid’ ertoe zou moeten leiden dat de executiemaatregelen stopgezet zouden worden, ontbeert elke (wettelijke) grondslag. Niet valt in te zien waarom het argument van klaagster dan zou moeten prevaleren boven de in deze overweging aangehaalde wettelijke voorschriften.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de voorzitter als volgt. De enkele niet nader door klager onderbouwde stelling is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen. Klaagster volstaat met algemeenheden zonder enige nadere toelichting of onderbouwing.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de voorzitter als volgt. Nog los van het gegeven dat de blote stelling van klaagster dat beslag is gelegd op de betaalrekening van haar ex-echtgenoot, tegenover de gemotiveerde betwisting van de gerechtsdeurwaarders, onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen, kan klaagster slechts klachten aanbrengen waarbij zij enig eigen belang heeft, dan wel als zij gemachtigd is een klacht van derden voor te leggen. Nu hiervan geen sprake is zal dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard en deels als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – kort gezegd – aangevoerd het niet eens te zijn met de beslissing van de voorzitter  van 10 december 2019 en de overwegingen zoals deze zijn opgenomen onder 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6, en 4.7.  

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beoordeling van de klacht dan de voorzitter komt.. De door klager overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.L.S. Kalff en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.