ECLI:NL:TGDKG:2020:85 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/667700 / DW RK 19/298

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:85
Datum uitspraak: 27-11-2020
Datum publicatie: 02-01-2025
Zaaknummer(s): C/13/667700 / DW RK 19/298
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd een specificatie van de gevorderde rente te verstrekken, zoals door klager verzocht. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder een beslagvrije voet op nihil vastgesteld en toegepast, zonder wettelijke grondslag. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder voor dit tuchtrechtelijk verwijtbare handelen de maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 november 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/667700 / DW RK 19/298 MdV / JD ingesteld door:

[ ],

wonende te Amsterdam,

klager,

tegen:

[ ],

Gerechtsdeurwaarder te Purmerend,

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 7 juni 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen per e-mail op 6 september 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020 waar klager, de gerechtsdeurwaarder en zijn dochter zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 27 november 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Bij vonnis van 22 oktober 2003 heeft de rechtbank Amsterdam klager in conventie veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 97.085,77 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2002 tot aan de dag der algehele voldoening en in reconventie tot betaling van de proceskosten ad € 1.225.00.

- Bij vonnis van 9 maart 2005 heeft de rechtbank Amsterdam klager veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 57.992,01 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2002 tot aan de dag der algehele voldoening en in de kosten van het geding in conventie begroot op € 3.207,03 aan verschotten en € 6.136,00 aan salaris procureur.

- In opdracht van een advocatenkantoor heeft een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden collega bij exploot van 23 november 2015 de onder a) en b) vermelde vonnissen aan klager betekend. In het exploot wordt klager bevel gedaan om aan de inhoud van de vonnissen te voldoen en wordt hem aangezegd dat indien klager in gebreke zou blijven daaraan te voldoen, de meergemelde titels ten uitvoer zullen worden gelegd.

- Op 10 december 2015 is ten laste van klager beslag gelegd onder de belastingdienst op een (voorlopige) toeslag die klager van de belastingdienst ontving. Vanaf 21 december 2015 tot en met 22 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder onder dit beslag ingehouden bedragen ontvangen.

- Op 23 april 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een formulier verklaring omtrent inkomsten en uitgaven toegezonden met het verzoek dit ingevuld te retourneren.

- Op 1 juni 2018 is ten laste van klager beslag gelegd onder ASR Levensverzekeringen NV op een lijfrente uitkering. Na verklaring heeft ASR op 14 september 2018 een bedrag van € 12.584,88 aan de gerechtsdeurwaarder voldaan.

- Bij exploot van 7 september 2018 heeft een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegde kandidaat ten laste van klager beslag gelegd onder Nationale Nederlanden op een periodieke uitkering van klager. De beslagvrije voet is daarbij gesteld op € 0,00 per maand. Het van dit beslag opgemaakte proces-verbaal is bij exploot van 12 september 2018 aan klager betekend.

- Bij brief met bijlage van 26 september 2018 heeft klager inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen het onder de Nationale Nederlanden gelegde beslag.

- Bij brief van 1 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op het door klager gemaakte bezwaar. Bij brief met bijlagen van 26 oktober 2018 heeft klager een reactie geven op de brief van de gerechtsdeurwaarder.

- Bij brief van 31 oktober 2018 heeft klager de gerechtsdeurwaarder de verzochte inkomensverklaringen van de belastingdienst over de periode 2013-2017 toegezonden.

- Bij brief van 13 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de door klager op 26 en 31 oktober 2018 toegezonden informatie en medegedeeld dat hij op verzoek van zijn opdrachtgever -naar aanleiding van de door klager aangeleverde bewijzen omtrent zijn inkomsten- over zou gaan tot opheffing van het beslag en het dossier zou sluiten.

- Op 14 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het ten laste van klager onder de Nationale Nederlanden gelegde beslag opgeheven.

- Bij brief van 4 april 2019 heeft klager gereageerd op de brief van de gerechtsdeurwaarder van 13 november 2019.

2. De klacht

a Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig beslagen ten laste van hem te hebben gelegd in de periode van december 2015 tot november 2018 in de wetenschap dat klager een inkomen heeft dat ver onder de beslagvrije voet ligt.

b Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder verder dat deze weigert een gespecificeerde renteberekening te overleggen en de wettelijke verjaringstermijn met betrekking tot de renteberekening toe te passen.

c Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij het onrechtmatig geïncasseerde bedrag van ruim € 20.000,00 weigert terug te betalen terwijl het beslag inmiddels wel is opgeheven met toepassing van de beslagvrije voet.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Ter beoordeling staat of de door klager opgeworpen verwijten tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Klager heeft in het klachtformulier 3 klachtonderdelen vermeld. Voor hetgeen aan de klachtonderdelen ten grondslag ligt, verwijst klager naar door hem overgelegde correspondentiestukken die volgens hem een duidelijk inzicht geven omtrent zijn klacht jegens de gerechtsdeurwaarder dan wel duidelijk maken dat de gerechtsdeurwaarder jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en hem ernstige inkomensschade heeft toegebracht. Dat moge zo zijn maar in het klachtformulier staat nu juist vermeld dat niet kan worden volstaan met een verwijzing naar reeds gevoerde correspondentie. Dat heeft als achtergrond dat ook in een tuchtprocedure de goede procesorde maakt dat een klager die een beroep wil doen op feiten en omstandigheden die blijken uit bepaalde producties, dat ook zó moet doen dat het voor de kamer duidelijk is welke feiten behoren bij welk klachtonderdeel. Het is niet de bedoeling dat de kamer in de door klager overgelegde producties een zoektocht gaat ondernemen, of om een meer dan geringe vertaalslag gaat maken naar wat en welke productie (mogelijk) relevant is en waarom. De klacht als vermeld in het klachtenformulier wordt als volgt beoordeeld.

Onrechtmatige beslagen?

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a geldt dat de vonnissen waarin klager (als bewindvoerder) tot betaling van een geldsom is veroordeeld (aan de erven van de onder bewind gestelde) aan hem zijn betekend bij exploot van 23 november 2015. Bij dat exploot is een vragenformulier als bedoeld in artikel 475 g lid 1 Rv meebetekend. Dat formulier is niet retour gekomen. Op 10 december 2015 is ten laste van klager beslag gelegd onder de belastingdienst op een (voorlopige) toeslag die klager van de belastingdienst ontving. Voor zover de klacht ook over dit beslag gaat, valt de klacht buiten de termijn van artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.4 Bij brief van 23 april 2018 is klager het vragenformulier nogmaals toegezonden. Dat dit formulier is ingevuld en geretourneerd blijkt nergens uit. Op 1 juni 2018 is ten laste van klager beslag gelegd onder ASR Levensverzekeringen NV op een lijfrente uitkering, niet zijnde een periodieke uitkering. Dit alles heeft niet geleid tot enige reactie van klager over zijn inkomenspositie.

4.5 Eerst na het leggen van het beslag onder Nationale Nederlanden op de maandelijkse lijfrente uitkering op 7 september 2018 is een discussie op gang gekomen over het inkomen van klager. Klager heeft eerst bij brief van 26 september 2018 bezwaar gemaakt tegen de gelegde beslagen en enig inzicht verschaft in zijn inkomenspositie. Die positie is door hem nader onderbouwd door overlegging van de bij brief van 31 oktober 2018 toegezonden inkomensverklaringen van de belastingdienst. Hieruit volgt dat de kennis dat klager een inkomen heeft dat ver onder de beslagvrije voet ligt over een periode van december 2015 tot november 2018 eerst onder de aandacht van de gerechtsdeurwaarder is gekomen bij brief van 26 september 2018. Daaruit volgt echter nog niet dat er door de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig beslag is gelegd.

4.6 De in het exploot van 7 september 2018 genoemde bedragen komt exact overeen met hetgeen in de vonnissen van 22 oktober 2003 en 9 maart 2005 is toegewezen. In zijn brief van 1 oktober 2018 in reactie op de klacht van klager van 26 september 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder gespecificeerd weergegeven hoe het gevorderde bedrag in elkaar stak. De klachten van klager als verwoord in zijn brief van 26 september 2018 zijn daarmee afdoende weerlegd. Voor zover klager het daar niet mee eens was, had het op zijn weg gelegen om dit aan de orde te stellen in een executiegeschil. Klachtonderdeel a is daarom niet gegrond.

Renteberekening

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat klager de gerechtsdeurwaarder bij brief van 26 september 2018 heeft gevraagd om een nauwkeurige specificatie van de toegepaste berekeningen over de restant vorderingen en van alle geïncasseerde bedragen. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 1 oktober 2018 een overzicht aan klager gestuurd van de openstaande vorderingen, waarin wordt verwezen naar een bijgevoegde specificatie van de rente. Die rentespecificatie zelf heeft de gerechtsdeurwaarder echter niet overgelegd. Klager stelt nooit een specificatie te hebben ontvangen waaruit blijkt hoe de rente is berekend. Op vragen van de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting toegelicht dat hij heeft gevaren op de renteberekening die de opdrachtgever heeft gemaakt omdat hij zelf geen toegang had tot de benodigde gegevens voor de renteberekening, waardoor hij deze niet kon verifiëren, maar dat hij de bezwaren van klager aan de opdrachtgever heeft doorgegeven. De kamer overweegt dat van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij de gevorderde rente, na gemotiveerd bezwaar van een schuldenaar, zelf verifieert en aan de schuldenaar inzichtelijk maakt. Dit geldt temeer nu de gevorderde rente wordt berekend op grond van een (inmiddels) oud vonnis en het gevorderde rentebedrag aanzienlijk is. De kamer is dan ook van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te volstaan met het doorgeven aan klager van de opgave van de gevorderde rente door de opdrachtgever, zonder nadere verificatie en specificatie. De gerechtsdeurwaarder heeft op dit punt ook een eigen verantwoordelijkheid.

4.6 Ten aanzien van het tweede verwijt geldt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat de tuchtrechter zich niet uit kan laten over de verjaring van een (rente)vordering. De mogelijke verjaring van de rente is een zaak tussen partijen (hier: de executant en klager als geëxecuteerde). Het is gezien de marginale toetsingsplichten en -bevoegdheden ook niet aan de gerechtsdeurwaarder om de mogelijke verjaring van die in een vonnis toegewezen rente te toetsen; hij toetst slechts of de titel grondslag biedt voor het gedane bevel en verdere executie. Klager dient zich voor verjaring van de rente te wenden tot de gewone rechter.

Beslagvrije voet

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat klager niet heeft onderbouwd waaruit blijkt dat een bedrag van € 20.000,- onrechtmatig is geïncasseerd. Door de gerechtsdeurwaarder zijn in de periode van 21 december 2015 tot en met 22 december 2017 maandelijks verschillende bedragen ontvangen. Wel is duidelijk dat de gerechtsdeurwaarder bij het beslag van 7 september 2018 geen beslagvrije voet heeft toegepast.

4.7 Artikel 475g, lid 1, Rv schrijft voor dat een deurwaarder die beslag heeft gelegd verplicht is om aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt, berekend volgens het bepaalde in artikel 475d Rv. Het hanteren van een beslagvrije voet van nihil kan, zoals blijkt uit artikel 475d, lid 6, Rv, gerechtvaardigd zijn als degene die recht heeft op de voorlopige teruggaaf voldoende voor beslag vatbare andere periodieke inkomsten geniet waarop geen beslag is gelegd. In deze procedure is echter niet gebleken dat (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder bekend was met andere voor beslag vatbare periodieke inkomsten van klager. Voor het zonder meer vaststellen van de beslagvrije voet op nihil ontbrak dus een wettelijke grondslag. Dat klager om informatie over zijn financiële situatie was gevraagd en hij daaraan geen gehoor had gegeven, was niet voldoende om geen beslagvrije voet toe te passen. De kamer concludeert dat de gerechtsdeurwaarder op dit punt een ernstig tuchtrechtelijk verwijt treft. Nu de beslagvrije voet een bestaansminimum beoogt vrij te houden, wordt van een gerechtsdeurwaarder een hoge mate van zorgvuldigheid verwacht bij de berekening en toepassing daarvan.

4.8 Op grond van het overwogene onder 4.5 en 4.7 wordt de na te noemen maatregel aan de gerechtsdeurwaarder opgelegd.

Kostenveroordeling

4.9 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld(Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

4.10 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet en de Tijdelijke Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

- € 50,00 (forfaitair) aan kosten van klager.

- € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

4.11 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gerechtsdeurwaarderswet het door klager betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

4.12 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel a ongegrond,
  • verklaart klachtonderdelen b en c gegrond,
  • legt aan de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen de maatregel van berisping op,
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden,
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klager betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden,
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.L.S. Kalff en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.