ECLI:NL:TGDKG:2020:84 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/654880 / DW RK 19/388 LB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:84
Datum uitspraak: 15-12-2020
Datum publicatie: 19-05-2021
Zaaknummer(s): C/13/654880 / DW RK 19/388 LB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel één week schorsing en veroordeling in de proceskosten. De kamer acht de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder heeft gedragen in woord en (voornamelijk) in geschrift is ongepast, onfatsoenlijk en uiterst onprofessioneel. Dergelijk gedrag is onbetamelijk en past een redelijk handelend gerechtsdeurwaarder niet.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 december 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/654880 / DW RK 19/388 LB/SM ingesteld door:

[   ] (hierna: [   ]),

gevestigd te [   ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 22 juli 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij brieven van 16 augustus 2019 en 2 september 2019 heeft klaagster de klacht aangevuld. Bij e-mail met bijlagen van 9 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2020. Namens klaagster zijn verschenen haar gemachtigde, mevrouw [   ] (coördinator Bijzonder Onderzoek), mevrouw [   ] (afdeling Bijzonder Onderzoek) en de heer [   ] (hoofd juridische zaken Bijzonder Onderzoek). De gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 december 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

        Klaagster is een zorgverzekeraar die door zorgverleners verleende zorg aan bij haar verzekerde particulieren vergoedt op basis van een bij haar afgesloten verzekeringspolis.

        [   ]. (hierna: [   ]) is een bedrijf dat zich bezig houdt met het bevorderen en het verlenen van zorg aan- en het organiseren en begeleiden van zorgvragers.

        Bij e-mail van 7 september 2018 is klaagster door de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk gesteld voor door [   ] geleden schade en is klaagster gesommeerd tot betaling van in hoofdsom een bedrag van € 36.248,92 en aan buitengerechtelijke incassokosten € 5.437,34 wegens onbetaald gelaten nota’s wegens verrichte zorgwerkzaamheden en bijkomende kosten.

        Bij brief met bijlage van 11 september 2018 heeft klaagster de vordering betwist en bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten.  

        Bij e-mail van 21 februari 2019 wordt klaagster door de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij van een cliënt (zijnde een verzekerde van klaagster) een vordering heeft ontvangen wegens het onbetaald laten van nota’s. Klaagster wordt gesommeerd tot betaling daarvan over te gaan, waarbij een bedrag van € 4.722,60 als hoofdsom wordt gevorderd en een bedrag van € 722,68 (incl. BTW) aan buitengerechtelijke incassokosten.

        Bij brief van 6 maart 2019 heeft klaagster op de vordering gereageerd en samengevat medegedeeld dat de vordering niet zal worden voldaan.

        Bij brief van 14 maart 2019 wordt klaagster door de gerechtsdeurwaarder namens een andere cliënt gesommeerd een bedrag van € 5.691,60 te betalen voor nota’s van [   ]. De in rekening gebrachte incassokosten bedragen € 798,09 (incl. BTW).

        Op 8 april 2019 wordt klaagster gedagvaard door de gerechtsdeurwaarder, namens een verzekerde van [   ].

        In deze zaak heeft op vrijdag 14 juni 2019 bij de rechtbank Rotterdam een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het van die behandeling opgemaakte proces-verbaal is door de gerechtsdeurwaarder overgelegd.

Bij deze mondelinge behandeling waren vanuit eisende partij mw [   ] (hierna: [   ]), de gerechtsdeurwaarder en een stagiaire van de gerechtsdeurwaarder aanwezig. Vanuit klaagster waren [   ] (hierna: [   ]) en mevrouw [   ] (advocaat in loondienst) aanwezig.

        Na afloop van voormelde mondelinge behandeling heeft de heer [   ] (hierna: [   ]) gebeld met een kantoorgenoot van de gerechtsdeurwaarder en medegedeeld dat mw [   ] zich bedreigd/geïntimideerd voelde door de gerechtsdeurwaarder.

        Bij brief van 14 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een klacht ingediend bij klaagster gericht tegen twee medewerkers van klaagster, zijnde  [   ] en [   ].

        Bij brief van 20 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een sommatie tot intrekking beschuldiging toegezonden.

        Op 28 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aangifte gedaan bij de politie tegen twee medewerkers van klaagster wegens smaad(schrift) laster en belediging. Na een brief van de gerechtsdeurwaarder van 12 juli 2019 heeft de politie de aangifte op donderdag 25 juli 2019 vastgelegd in een proces-verbaal (PL 1500-2019206977-1).

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder

a)     op intimiderende wijze tewerk gaat, onder andere door te dreigen met buitenproportioneel hoge incassokosten en onvoldoende onderzoek doet naar vorderingen door te sommeren tot betaling van declaraties die niet eerder bij [   ] zijn ingediend of waarvoor nooit een betalingsherinnering is gestuurd;

b)     een medewerker van de afdeling Bijzonder Onderzoek van [   ] op bedreigende wijze heeft aangesproken in de rechtbank;

c)     de gegevens van een bij [   ] verzekerde persoon heeft gebruikt om een vordering van [   ] te innen, terwijl de verzekerde er niet van op de hoogte was dat hij degene was namens wie [   ] was gedagvaard;

d)     verzekerden van klaagster als breekijzer inzet ten gunste van zijn cliënt, [   ];

e)     in de gedane aangifte tegen klaagster, [   ] en [   ] de Basisregistratie Personen (BRP) moet hebben geraadpleegd (zonder grond) en de privégegevens van [   ] zonder toestemming bekend heeft gemaakt bij derden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

Ten aanzien van klachtonderdeel a. heeft de gerechtsdeurwaarder – nu hij in zijn verweerschrift daar niet op is ingegaan – desgevraagd verklaard dat er voorafgaand aan de sommaties facturen zijn verstuurd (zonder kosten). Immers de gerechtsdeurwaarder controleert altijd of er (eerst) een factuur is gestuurd. De gerechtsdeurwaarder haalt ook aan dat er voorafgaand aan de sommaties veelvuldig contact is geweest tussen [   ] en klaagster. De verschuldigdheid van de kosten komt voort uit het onbetaald laten van de facturen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b. heeft de gerechtsdeurwaarder het volgende aangevoerd. Eerder heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift over het incident op de rechtbank op 14 juni 2019 verklaard dat van de vermeende bedreiging en intimidatie geen sprake is geweest. Aan de hand van zijn pleitnota heeft de gerechtsdeurwaarder met name nogmaals willen benadrukken dat van enige “achtervolging” (ook) geen sprake is geweest. Ter onderbouwing daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat hij ‘niet achter mw. [   ] is gelopen en dat hij afstand heeft gehouden, omdat hij haar niets te melden had. Hetzelfde zou gelden voor mw. [   ] en de stagiaire van zijn kantoor’ . Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder – na een uitvoerige uiteenzetting van [   ] over hoe zij de confrontatie heeft ervaren – desgevraagd aanvullend verklaard dat hij [   ] niet herhaaldelijk heeft horen zeggen dat zij geen gesprek met hen (de gerechtsdeurwaarder, [   ] en de stagiaire) wilde voeren. Evenmin heeft de gerechtsdeurwaarder naar [   ] geroepen dat hij zou blijven staan totdat [   ] wél met hem wilde praten.

Ten aanzien van klachtonderdeel c. heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat de stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder niet optreedt voor de verzekerde onbegrijpelijk en onnavolgbaar is. Het feit dat klaagster de wijze van procederen van haar wederpartij haar niet uitkomt of is zoals zij gewenst had, levert uiteraard geen klachtwaardig handelen van de gerechtsdeurwaarder op.

Ten aanzien van klachtonderdeel d. stelt de gerechtsdeurwaarder dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van haar 2e aanvullende klaagschrift. Klaagster is niet de belanghebbende. Voor zover klaagster wel ontvankelijk is, heeft het navolgende te gelden. De gerechtsdeurwaarder heeft een zaak tegen de verzekerde van klaagster in behandeling. De verzekerde is op grond van de zorgovereenkomst met de zorgverlener [   ] zelf verantwoordelijk voor de betaling van de zorgfacturen.  Een cessie doet hieraan niets af, omdat de cessie niet tot betaling door klaagster heeft geleid. De gerechtsdeurwaarder heeft deze kwestie niet als "breekijzer" ingezet. De gerechtsdeurwaarder zet geen breekijzers in, maar legt een zaak voor aan de rechter.

Ten aanzien van klachtonderdeel e. heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting verklaard eigenlijk nooit aangifte te doen. De aantijgingen van [   ] en in het verlengde daarvan, [   ] en klaagster, na zijn schrijven van 14 juni 2019, heeft hij echter niet naast zich neer kunnen leggen. De gerechtsdeurwaarder is het helemaal niet eens met het verhaal van [   ] en betwist alle aantijgingen. Het is volgens de gerechtsdeurwaarder nogal wat om een persoon te beschuldigen van bedreiging en intimidatie. Om die reden heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bij e-mailbericht van 20 juni 2019 de mogelijkheid geboden om de beschuldigingen door [   ] (en bevestigd door [   ]) terug te laten nemen. Bij weigering om de beschuldigingen terug te nemen zou de gerechtsdeurwaarder overgaan tot verdere rechtsmaatregelen. Nu klaagster, [   ] en [   ] daar niet op hebben gereageerd heeft de gerechtsdeurwaarder op 28 juni 2019 tegen klaagster, [   ] en [   ] aangifte gedaan. Desgevraagd hoe het privé adres van [   ] in het aanhangsel (d.d. 28 juni 2019) aan het op 25 juli 2019 opgemaakt proces-verbaal komt, heeft de gerechtsdeurwaarder geantwoord dat deze gegevens verkregen zijn na raadpleging van het Kadaster, dat een openbaar register is. De gerechtsdeurwaarder betwist de BRP hiervoor te hebben geraadpleegd.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. Een gerechtsdeurwaarder aan wie een vordering ter incasso wordt overgedragen, behoeft slechts summierlijk te toetsen of er sprake kan zijn van een vorderingsrecht. Van een uitgebreid onderzoek naar een vorderingsrecht, waar klaagster mogelijk aan refereert hoeft geen sprake te zijn. Echter als een gerechtsdeurwaarder de aan wettelijke verbonden buitengerechtelijke incassokosten vordert zal hij (summierlijk) moeten hebben vastgesteld dat de debiteur eerder facturen heeft ontvangen en/of daarbij een (redelijk) termijn is gegund deze te voldoen.

4.3 Vast staat dat klaagster in haar schrijven van 11 september 2018, direct na de sommatie van 7 september 2018, gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De gerechtsdeurwaarder heeft hier niet op gereageerd. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd nogmaals verklaard niet eerder facturen of herinneringen te hebben ontvangen en dat dat ook geldt voor de sommaties van de gerechtsdeurwaarder van 21 februari en 14 maart 2019.

4.4 Met de blote stelling dat er voorafgaand aan de sommaties facturen zijn verstuurd of de algemene stellingname dat zijn kantoor “altijd controleert “of er eerst facturen zijn verstuurd, heeft de gerechtsdeurwaarder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is geweest in dit geval. Tegen een vrijwel onmiddellijke gemotiveerde betwisting van de verschuldigdheid van deze kosten, had op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen de facturen (zonder kosten) voor te leggen aan klaagster. Of deze in het kader van de klacht in het uiterste geval voor te leggen aan de kamer. Het opgeworpen argument dat hier sprake is van een onderneming en niet van een consument baat de gerechtsdeurwaarder in die zin dat van een 14-dagen brief geen sprake hoeft te zijn. Maar als de gerechtsdeurwaarder deze omstandigheid aangrijpt om direct in de door hem verstuurde sommatie buitengerechtelijke incassokosten op te voeren zonder dat vaststaat dat de schuldenaar bekend is met zijn of haar schuld handelt de gerechtsdeurwaarder niet zoals van een gerechtsdeurwaarder verwacht mag worden. Gelet op het voorgaande kan de kamer niet anders vaststellen dan dat de gerechtsdeurwaarder bij sommaties van 7 september 2018, 21 februari en 14 maart 2019 klaagster ten onrechte buitengerechtelijke incassokosten in rekening heeft gebracht.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Dat partijen een verschil van inzicht hebben over wat er gebeurd is buiten de zittingzaal op 14 juni 2019 blijkt genoegzaam uit de pleitnota van de gerechtsdeurwaarder en hetgeen daarover ter zitting naar voren is gebracht. Hoewel de kamer onder deze omstandigheden niet zonder meer kan vaststellen wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft, meent de kamer dat de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties en de mondelinge toelichtingen van klaagster voldoende richting geven om daar een standpunt over in te nemen.

4.5 Opvallend bij dit klachtonderdeel is dat de pleitnota, welke voornamelijk ingaat op de door [   ] gestelde “achtervolging”, een andere lezing geeft dan de bij de verweerschrift overgelegde producties. De pleitnota lijkt namelijk alleen het moment te beschrijven waarop [   ] “plotsklaps” wegliep van de gerechtsdeurwaarder, [   ] en de stagiair. Wat zich daarvoor heeft afgespeeld, direct na het verlaten van de zittingszaal, lijkt daarin niet te zijn opgenomen. De brief van 14 juni 2019 en de verklaring van de stagiaire [   ] lijken dat wel te doen en deze schetsen een beeld dat beter past bij de ervaring van [   ].

4.6 In de brief van 14 juni 2019 over de gebeurtenissen na de zitting, geeft de gerechtsdeurwaarder aan dat [   ] aan [   ] iets zegt van “[   ] ik wil je iets vragen”. Vervolgens zou [   ] zijn weggelopen met de mededeling “ïk moet een privé telefoongesprek voeren”. De gerechtsdeurwaarder sluit daarop aan met: “Vervolgens liep mevrouw [   ] haar achterna (…)met de vraag ‘ik wil je toch even spreken’. Ook ik volgde mevrouw [   ]. Praten kan geen kwaad (onderstreping toegevoegd)”. Hieruit kan worden opgemaakt dat naast [   ] ook de gerechtsdeurwaarder [   ] volgde, met de intentie om met [   ] te praten.

4.7 In de verklaring van de stagiaire [   ] van 28 juni 2019 wordt over de gebeurtenissen op 14 juni 2019 verklaard dat [   ] eigenlijk niet is ingegaan op de (twee) verzoeken van [   ] om vragen te beantwoorden. “Mevrouw [   ] wilde mevrouw [   ] niet aankijken”. Vervolgens wordt aangegeven “Mevrouw [   ] liep naar een tafeltje en keek op haar telefoon. Toen liep mevrouw [   ] achter mevrouw [   ] aan. Gerechtsdeurwaarder [   ] en stagiaire [   ]liepen achter [   ] aan (onderstreping toegevoegd).” Terwijl [   ] met haar telefoon bezig was zijn mevrouw [   ] (en gelet op het hiervoor verklaarde) de stagiaire en de gerechtsdeurwaarder blijven staan bij [   ] om te “wachten tot het telefoongesprek van mevrouw [   ] is afgelopen ”. Op een verzoek van mevrouw [   ] om haar even aan te kijken, zou mevrouw [   ] geëmotioneerd hebben gereageerd en “liep vervolgens weg van de ruimte”.

4.8 Waar de pleitnota omschrijft dat de gerechtsdeurwaarder zich verre van [   ] heeft gehouden, geeft de brief van 14 juni 2019 een ander beeld. Nu de brief van 14 juni 2019 is opgemaakt terwijl de gebeurtenissen nog vers in het geheugen van de gerechtsdeurwaarder zaten, moet worden aangenomen dat de pleitnota in elk geval onvolledig is en dat van achtervolging en enige confrontatie sprake is geweest. De verklaring van de stagiaire onderstreept dat bovendien. Dit leidt tot de vaststelling [   ] enige tijd is achtervolgd, althans omgeven is door drie personen en zich in een minderheidspositie bevond. Onder die omstandigheden is er voor de kamer voldoende reden om aan te nemen dat (ook) de aanwezigheid van de gerechtsdeurwaarder heeft kunnen bijdragen aan het gevoel van intimidatie bij [   ]. Dat hier subjectieve waarden meespelen is een gegeven, maar naar objectieve maatstaven kan de confrontatie met de juridische tegenpartij bedreigend ofwel intimiderend over komen als deze (tegen)partij zich dwingend opstelt én in de meerderheid is. Daar doet het postuur van de personen die een bedreiging vormen niets aan af. [   ] heeft het immers als zodanig ervaren. Uit het relaas van de stagiaire lijkt de stagiaire eveneens opgemerkt te hebben dat [   ] een gesprek uit de weg ging en zich zichtbaar ongemakkelijk heeft gevoeld. Eerst door niet te antwoorden en vervolgens door tot twee keer aan toe weg te lopen . De gerechtsdeurwaarder had er goed aan gedaan zichzelf uit deze situatie weg te halen. Van hem mag verwacht worden dat hij een situatie tot op zekere hoogte kan beoordelen. Het is niet ondenkbaar – gelet op zijn professie – dat hij zich meer dan eens in een soortgelijke positie heeft bevonden, waarin hij in de minderheid was en derden, al dan niet dwingend, een gesprek met hem hebben willen aanknopen.

4.9 De kamer is bovendien van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder met zijn pleitnota en wat daarvan ter zitting is besproken de kamer bewust op het verkeerde been heeft willen zetten. Dit maakt des te aannemelijker dat de gerechtsdeurwaarder zijn daadwerkelijke betrokkenheid bij de gebeurtenissen op 14 juni 2019 heeft willen minimaliseren om zo te voorkomen op zijn gedrag te worden aangesproken. Dit is niet wat een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en daarmee is de gerechtsdeurwaarder in rechtstreekse overtreding van artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdelen c en d. wordt klaagster niet- ontvankelijk verklaard nu niet gebleken is dat klaagster als gemachtigde kan optreden namens de betreffende verzekerden.

4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de kamer als volgt. De kamer stelt voorop dat geen enkele gerechtsdeurwaarder (kwetsende) aantijgingen gericht tot zijn persoon hoeft te accepteren, enkel vanwege het feit dat zijn professie vaker dan eens onderwerp is van ongenoegen van anderen. Wel meent zij dat een ervaren gerechtsdeurwaarder een hoge mate van terughoudendheid en professionele afstand mag betrachten in interactie met justiabelen.

4.12 De kamer heeft grote moeite begrip op te brengen voor de gerechtsdeurwaarder die onder deze omstandigheden een organisatie, en in het bijzonder haar medewerkers, onder druk van te treffen rechtsmaatregelen een ervaring van een medewerker wil laten terugnemen. De voortvarendheid die daarmee gepaard ging duidt er op dat dit de gerechtsdeurwaarder persoonlijk heeft geraakt en hij daarnaar gehandeld heeft. Dit volgt onder meer uit de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder ervoor gekozen heeft om aangifte te doen terwijl hij, zoals uit zijn brief van 14 juni 2019 volgt, ”geregeld daadwerkelijk wordt bedreigd”. Maar ook uit de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder moeite heeft gedaan het privéadres van [   ] te achterhalen en deze zonder grond of toestemming aan derden heeft verschaft. Hierbij is het nog maar de vraag of  de gerechtsdeurwaarder met de verkrijging van de NAW-gegevens zijn ambt heeft misbruikt, nu bevraging van het Kadaster (zonder adresgegevens) nooit leidt tot de relevante privégegevens van [   ]. En dan is er ook nog de niet misverstane wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de persoon van [   ] heeft bejegend in het verweerschrift. Deze is stuitend, onprofessioneel en getuigt van geen enkele (objectieve) afstand.

4.13 Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij zich ten opzichte van zowel opdrachtgevers als justitiabelen gedraagt op een wijze die in het algemeen als passend, fatsoenlijk en professioneel mag worden beschouwd. Naar het oordeel van de kamer is dit hier niet het geval. Het gedrag van de gerechtsdeurwaarder is ongepast, onfatsoenlijk en uiterst onprofessioneel. Dergelijk gedrag is onbetamelijk en past een redelijk handelend gerechtsdeurwaarder niet. Een gerechtsdeurwaarder dient met de vervulling van zijn ambt een professionele afstand te bewaren, ook waar dat voor anderen misschien niet meer verwacht kan worden. Van dit alles is hier niet gebleken.

4.14 Op grond van het voorgaande wordt de na te noemen maatregel aan de gerechtsdeurwaarder opgelegd.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

-       € 350,00 aan kosten van klaagster vastgesteld op een forfaitair bedrag van

€ 50,00 en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,00 (1 punt voor de opstellen van het klachtschrift, 1 punt voor de mondelinge behandeling; waarde per punt € 150,00).

-       € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gerechtsdeurwaarderswet het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klachtonderdelen a, b. en e. gegrond;

-       verklaart klaagster voor klachtonderdelen c. en d. niet-ontvankelijk;

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van een week op. Tot oplegging daarvan wordt overgegaan na het onherroepelijk worden van deze beslissing en op een aan de gerechtsdeurwaarder schriftelijk meegedeelde datum van ingang;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 350,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klaagster betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.L.S. Kalff en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.