ECLI:NL:TGDKG:2020:73 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/610963 / DW RK 16/672 LV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:73
Datum uitspraak: 04-12-2020
Datum publicatie: 18-12-2020
Zaaknummer(s): C/13/610963 / DW RK 16/672 LV/WdJ
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders te hebben meegewerkt aan het creëren dan wel het opeisen van nepleningen. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 december 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 juni 2016 met zaaknummer   161.2016 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/610963 / DW RK 16/672 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. L.T. Montauban.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mails van 16, 17, 18 februari 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna gerechtsdeurwaarder sub 1, respectievelijk gerechtsdeurwaarder sub 2 dan wel de gerechtsdeurwaarders. Bij e-mails van 23, 24 en 25 februari 2016 heeft klager aanvullende informatie verstrekt. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 maart 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij e-mails van 30 maart 2016, 4, 5 en 8 april 2016 en 17, 18 en 31 mei 2016 heeft klager aanvullende informatie verstrekt. Bij beslissing van 21 juni 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum.

Bij e-mail van 29 juni 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft het verzet aangevuld bij e-mails van 30 juni 2016, 1, 4 en 15 juli 2016 en 29 augustus 2016, en bij brieven met bijlagen,

ingekomen op 19 juli 2016 en 30 augustus 2016. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2020 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

4 december 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen. Zoals ter zitting is meegedeeld, is het de kamer niet bekend waarom de zaak pas vier jaar later op zitting is gezet.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-     Op verzoek van de FGH Bank N.V. en in opdracht van een notaris heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager een openbare verkoop aangezegd ex artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van een registergoed (zogenaamde parate executie).

-     Op verzoek van de FGH Bank N.V. heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 aan klager betekend de grosse van een notariële akte van schuldbekentenis van 9 februari 2009 met bevel tot betaling aan klager van een restantvordering voortvloeiende uit de notariële akte.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders te hebben meegewerkt aan het creëren dan wel het opeisen van nepleningen. Klager gaat ervan uit dat de gerechtsdeurwaarders dienen na te gaan of de nepleningen wel bestaan en hun onderzoeksplicht hebben geschonden. Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 2 dat deze opnieuw meegaat in het opeisen van een lening zonder na te gaan of de lening wel bij klager hoort. De gerechtsdeurwaarders gaan niet in op hetgeen is bepaald ten aanzien van een restschuld uit een hypotheek ontstaan na uitwinning. Daarin (LV: waar verwijst “daarin” naar, ik neem aan de akte van 9 februari 2009. Dan is het denk ik duidelijker om die hier te vermelden.) werd bepaald dat de Rabobank geen executoriale titel had. De FGH bank heeft erkend dat er sprake is van een fout in de leningnummers maar heeft een neplening gecreëerd. Klager wil dat de gerechtsdeurwaarders de opdracht van de bank weigeren en hij wil dat de executie wordt gestopt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de klacht zich onder meer richt tegen het betekenen van de hiervoor onder de feiten vermelde (en andere aan klager uitgebrachte) exploten, worden de in aanhef van deze beschikking genoemde gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt.

Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Alvorens op de klacht in te gaan wordt overwogen dat alles wat door klager in zijn klacht en overige e-mails is vermeld over het handelen van de FGH bank inzake het creëren van volgens klager nepleningen buiten beoordeling wordt gelaten. In een tuchtprocedure wordt enkel geoordeeld over de juistheid van het handelen van de gerechtsdeurwaarder en niet over het handelen van anderen.

4.4 Het handelen van de gerechtsdeurwaarders is niet klachtwaardig. Gerechtsdeurwaarder sub 1 is verzocht om een aanzegging tot openbare verkoop van een registergoed over te gaan. Deze wijze van (parate) executie is door de wetgever in artikel 3:268 BW dwingend voorgeschreven. Een aanzegging van dergelijke openbare verkoop dient op grond van artikel 544 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te geschieden bij exploot van een gerechtsdeurwaarder. Op grond van zijn ministerieplicht is de gerechtsdeurwaarder gehouden tot het verrichten van deze ambtshandeling over te gaan. Anders dan klager betoogt, mocht en kon de gerechtsdeurwaarder de opdracht zonder verdere bestudering van het dossier aannemen, nu deze opdracht werd verstrekt door een juridisch beroepsbeoefenaar (een notaris) en de opdracht gelet op de wettelijke bepalingen niet manifest van iedere juridische grond was ontbloot. De gerechtsdeurwaarder is vervolgens op 1 juli 2015 tot betekening overgegaan, overeenkomstig de opdracht. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee niet in strijd gehandeld met enige tuchtrechtelijke norm.

4.5 Het voorgaand geldt ook voor het betekenen van het exploot van 15 februari 2016. De grosse van een notariële akte levert een executoriale titel op als bedoeld in artikel 430 Rv. Hetgeen door klager wordt aangevoerd over het arrest van de Hoge Raad inzake De Rabobank gaat niet op. In die zaak was de rechtsverhouding tussen partijen niet in de notariële akte zelf omschreven, maar in drie onderhandse akten van geldlening. De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat die uitspraak niet van toepassing is op de zaak van klager omdat de geldlening met een plan van afbetaling duidelijk in de akte staat omschreven. Het is verder niet aan de gerechtsdeurwaarder om de rechtmatigheid van de onderliggende titel te toetsen. Dit is voorbehouden aan de gewone civiele rechter. Indien klager het niet met de executie eens is, dient hij de kwestie voor te leggen aan de executierechter. Het tuchtrecht is niet de geëigende weg om dat geschil te beoordelen. Ook al omdat in het tuchtrecht andere normen gelden dan in het civiele recht en de civielrechtelijke bewijsregels niet gelden in een tuchtprocedure.

4.6 Hetgeen door klager verder nog naar voren is gebracht kan als zijnde niet onderworpen aan het oordeel van de tuchtrechter dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de geldlening, die genoemd wordt in de hypotheekakte van 9 februari 2009, niet bij hem hoort. Bovendien is de grosse vervalst, aldus klager, en heeft klager nog steeds geen opdrachtbrief van het notariskantoor ontvangen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. W.M. de Vries en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.