ECLI:NL:TGDKG:2020:69 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/669144 / DW RK 19/356 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:69
Datum uitspraak: 15-12-2020
Datum publicatie: 18-12-2020
Zaaknummer(s): C/13/669144 / DW RK 19/356 LvB/WdJ
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Van de gerechtsdeurwaarder had mogen worden verwacht dat hij in ieder geval voor het opmaken van de eindafrekening bij klaagster had geverifieerd of zijn veronderstelling nog steeds juist was, namelijk dat sprake was van een toevoeging. En anders had de zorgvuldigheid met zich meegebracht dat hij duidelijk op de eindafrekening had vermeld dat hij er vanuit is gegaan dat sprake was van een toevoeging. Temeer nu klaagster een particulier is en geen professionele opdrachtgever. Klacht gegrond, maatregel van waarschuwing, geen veroordeling in proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 december 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/669144 / DW RK 19/356 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

mr. [ ],

 toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 9 juli 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 augustus 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van

3 november 2020, alwaar klaagster telefonisch is gehoord en de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 december 2020.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is in opdracht van de voormalige advocaat van klaagster belast geweest met het leggen van conservatoire beslagen en het betekenen van de bijbehorende dagvaarding.

-           Bij brief van 14 juli 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder aan het advocatenkantoor een declaratie verzonden.

-           Bij brief van 26 juni 2012 heeft mr. [x] de gerechtsdeurwaarder verzocht om een op 6 juni 2012 ten gunste van klaagster gewezen vonnis van de rechtbank Groningen te betekenen en ten uitvoer te leggen.

-           Bij e-mail van 4 februari 2015 heeft mr. [x] aangegeven dat zijn kantoor niet langer de belangen van klaagster zal behartigen.

-           Bij brief van 10 oktober 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat het dossier is afgewikkeld en dat zij een bedrag van

€ 2.218,71 zal ontvangen.

-           Bij brief van 17 mei 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht een bedrag van € 2.280,67 te betalen, omdat zou zijn gebleken dat de toevoeging verjaard is. Hierop heeft klaagster bij e-mail van 23 mei 2018 gereageerd.

-           Bij e-mail van 12 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht een bedrag van € 2.218,71 te betalen, omdat gebleken is dat de toevoeging weliswaar niet is verjaard, maar is ingetrokken op verzoek van haar voormalige advocaat. Het te betalen bedrag is op diezelfde datum aangepast naar een bedrag van € 2.280,67.

-           Bij brief van 3 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster uitleg gegeven over het ontstaan van de vordering.

-           Bij brieven van 2 en 5 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster gesommeerd tot betaling van de vordering over te gaan. Hierop heeft klaagster bij e-mail van 5 juli 2019 gereageerd.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder geld terug eist, nadat klaagster de eindafrekening had voldaan en de gerechtsdeurwaarder er later achter kwam dat geen sprake was van een toevoeging. De gerechtsdeurwaarder had echter reeds voor het opmaken van de eindafrekening kunnen weten dat er geen toevoeging was.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt, nu hij heeft gecorrespondeerd met klaagster. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.3 Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder indertijd opdracht van de voormalige advocaat van klaagster (mr. y) had gekregen om enkele conservatoire beslagen te leggen en de bijbehorende dagvaarding te betekenen. Nadat de gerechtsdeurwaarder de kosten voor deze ambtshandelingen bij de voormalige advocaat van klaagster declareerde, gaf deze aan dat sprake was van een toevoeging en de kosten ter vergoeding bij de Raad voor Rechtsbijstand moesten worden ingediend. Op basis van de verleende toevoeging is 75% vergoed. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder de opdracht van de voormalige (opvolgend) advocaat van klaagster (mr. x) gekregen om het gewezen vonnis van 6 juni 2012 ten uitvoer te leggen. Hierbij is niet gesproken over de vraag of klaagster nog over een toevoeging beschikte. De gerechtsdeurwaarder is er echter vanuit gegaan dat nog steeds sprake was van een toevoeging, omdat mr. [x] aan hetzelfde advocatenkantoor verbonden was als mr. [y] en het om dezelfde zaak ging. Na enige tijd heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder bericht dat zij zelf opdrachtgeefster is geworden en niet meer haar advocaat. Dit is bij e-mail van 4 februari 2015 bevestigd door de voormalige advocaat van klaagster. Omdat op enig moment de vordering niet meer geïncasseerd kon worden, heeft de gerechtsdeurwaarder het dossier gesloten en een afrekening aan klaagster verzonden. De ambtelijke kosten zijn hierbij niet in rekening gebracht, omdat de gerechtsdeurwaarder er vanuit ging dat deze kosten ter vergoeding bij de Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) konden worden ingediend. Uit de e-mail van de LDCR van 16 juli 2018 blijkt echter dat de toevoeging op verzoek van de voormalige advocaat van klaagster is ingetrokken. Het intrekkingsbesluit dateert van 8 juli 2011. De gerechtsdeurwaarder heeft zich vervolgens tot klaagster gewend om de gemaakte kosten alsnog vergoed te krijgen.

5.4 De kamer begrijpt dat de gerechtsdeurwaarder, gelet op de eerste opdracht van de voormalige advocaat van klaagster (mr. y), in de veronderstelling verkeerde dat bij de nieuwe opdracht ook sprake was van een toevoeging. Wel had de gerechtsdeurwaarder in ieder geval vanaf het moment dat mr. [x] had aangegeven niet langer de belangen van klaagster te zullen behartigen en nadat klaagster had aangegeven dat zij zelf de opdrachtgeefster was geworden, contact met klaagster moeten opnemen. Het had voor de hand gelegen om op dat moment met klaagster overeenstemming te verkrijgen over de voorwaarden waaronder de opdracht zou worden voortgezet en bij klaagster te informeren of wel of niet sprake was van een toevoeging. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder dit heeft gedaan. Van klaagster hoeft niet verwacht te worden dat zij bekend was met de veronderstelling van de gerechtsdeurwaarder dat er een toevoeging was. Van de gerechtsdeurwaarder had mogen worden verwacht dat hij in ieder geval voor het opmaken van de eindafrekening bij klaagster had geverifieerd of zijn veronderstelling nog steeds juist was, namelijk dat sprake was van een toevoeging. En anders had de zorgvuldigheid met zich meegebracht dat hij duidelijk op de eindafrekening had vermeld dat hij er vanuit is gegaan dat sprake was van een toevoeging. Temeer nu klaagster een particulier is en geen professionele opdrachtgever. Gelet op voorgaande is de klacht terecht voorgesteld.

5.5 De kamer verklaart de klacht gegrond en acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend. De kamer overweegt hierbij dat de gerechtsdeurwaarder na ontvangst van de klacht er van alles aan gedaan heeft om het misverstand op te lossen. De gerechtsdeurwaarder heeft meermalen telefonisch en schriftelijk contact opgenomen met klaagster en een redelijke betalingsregeling voorgesteld. Hiervan heeft klaagster echter geen gebruik gemaakt.

6. Kosten

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders aan klaagster het betaalde griffierecht vergoeden.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op;

-        bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. L. Voetelink en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.