ECLI:NL:TGDKG:2020:65 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/671850 / DW RK 19/478 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:65
Datum uitspraak: 15-12-2020
Datum publicatie: 18-12-2020
Zaaknummer(s): C/13/671850 / DW RK 19/478 LvB/WdJ
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder mag in beginsel weliswaar afgaan op informatie die hij van zijn opdrachtgeefster ontvangt, maar in dit geval had het wel op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om nader onderzoek te doen bij zijn opdrachtgeefster, nu de raadsman van klager had aangegeven dat er een arrest door de Hoge Raad was gewezen. Klacht op dit onderdeel gegrond. Voor het overige ongegrond. Maatregel van berisping en veroordeling in proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 december 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/671850 / DW RK 19/478 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 4 september 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 1 oktober 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 november 2020, alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 december 2020.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klager gewezen beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 7 augustus 2014.

-           Op 23 april 2015 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager.

-           Bij exploot van 24 april 2015 is (onder andere) het proces-verbaal van het derdenbeslag van 23 april 2015 aan klager betekend.

-           De Hoge Raad heeft de beschikking van 7 augustus 2014 bij uitspraak van

15 november 2015 vernietigd en de zaak terug verwezen naar het gerechtshof te Den Bosch.

-           Op 8 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager opgeheven.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: beslag op zijn inkomen heeft gelegd en handhaaft, ondanks de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 2 mei 2013 waarin is beslist dat het niet is toegestaan incassomaatregelen te nemen totdat in de hoofdzaak is beslist;

b: geen medewerking verleent om de onwettig geïncasseerde gelden terug te betalen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van

12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een (medewerker van een) samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Nu de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijkheid draagt voor de aldaar werkzame medewerkers, moet hij verantwoordelijk worden gehouden voor de behandeling van het dossier van klaagster. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. De kamer overweegt hierbij dat de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 2 mei 2013, waar klager naar verwijst, ziet op de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van

18 december 2012. Niet valt in te zien waarom geen beslag kon worden gelegd op grond van de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 7 augustus 2014. 

5.3 Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder eerst bij brief van 19 januari 2018 door de raadsman van klager op de hoogte  werd gebracht van de uitspraak van de Hoge Raad van 15 november 2015. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder  zijn opdrachtgeefster bij e-mail van 22 januari 2018 verzocht om aan te geven of er nog een procedure loopt en of de executoriale titel is vernietigd. Op 27 februari 2018 heeft de opdrachtgeefster de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat er geen sprake is van schorsing en er gewoon wordt doorgeprocedeerd. De gerechtsdeurwaarder heeft deze reactie op diezelfde dag doorgestuurd naar de raadsman van klager. Uiteindelijk heeft de gerechtsdeurwaarder op 30 januari 2019 de uitspraak van de Hoge Raad van 15 november 2015 van de opdrachtgeefster ontvangen. Hiermee werd bevestigd dat de executoriale titel, op grond waarvan beslag was gelegd, was vernietigd.

5.4 De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder weliswaar in beginsel mag afgaan op informatie die hij van zijn opdrachtgeefster ontvangt, maar dat het in dit geval wel op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om nader onderzoek te doen bij zijn opdrachtgeefster, nu de raadsman van klager had aangegeven dat er een arrest door de Hoge Raad was gewezen. De kamer overweegt hierbij dat de opdrachtgeefster geen professionele partij was, maar een particulier. Gelet op de zorgvuldigheid had de gerechtsdeurwaarder de plicht om de uitspraak van de Hoge Raad direct op te vragen om zich ervan te vergewissen of er nog een rechtsgeldige titel aan het derdenbeslag ten grondslag lag. De enkele mededeling van de opdrachtgeefster dat er geen sprake was van schorsing, was hiertoe onvoldoende. De gerechtsdeurwaarder is ten onrechte doorgegaan met executeren en heeft het beslag bovendien pas op 8 februari 2019 opgeheven, nadat de gerechtsdeurwaarder er op 30 januari 2019 mee bekend was dat de titel was vernietigd. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat het volgens vaste rechtspraak van de kamer niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat geïncasseerde gelden die de gerechtsdeurwaarder al te goeder trouw aan de opdrachtgeefster heeft afgedragen, niet meer kunnen worden terugbetaald, althans niet door de gerechtsdeurwaarder. Gezien het feit dat de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder op 4 februari 2019 beslag liet leggen onder de gerechtsdeurwaarder, was het voor hem niet mogelijk de op dat moment nog op zijn rekening aanwezige gelden aan klager af te dragen. De na 4 februari 2019 ten onrechte ontvangen gelden heeft de gerechtsdeurwaarder aan de raadsman van klager overgemaakt. Een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet worden gemaakt.

5.6 Voor zover klager verzoekt om schadevergoeding dient hij zich tot de civiele rechter te wenden. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

6. Kosten

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder een maatregel opleggen. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Tijdelijke Richtlijn tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op een forfaitair bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, begroot op

€ 50,--;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,--, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-        bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. L. Voetelink en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.