ECLI:NL:TGDKG:2020:64 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/675199 / DW RK 19/603 LV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:64
Datum uitspraak: 04-12-2020
Datum publicatie: 17-12-2020
Zaaknummer(s): C/13/675199 / DW RK 19/603 LV/WdJ
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk, want hetzelfde feitencomplex als eerdere klacht. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 december 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 5 november 2019 met zaaknummer C/13/659198 / DW RK 18/647 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/675199 / DW RK 19/603 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 20 december 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 17 januari 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 5 november 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op

14 november 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet aangevuld bij brief, ingekomen op 2 maart 2020. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2020 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 4 december 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij exploot van 10 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd op 20 schilderijen.

-           Klager heeft de gerechtsdeurwaarder, ten tijde van de beslaglegging, een handgeschreven document inhoudende een schenking van zijn inboedel aan zijn erfgenamen getoond. Klager hield de gerechtsdeurwaarder voor dat het een codicil betrof.

-           De beslaglegging heeft plaatsgevonden en de schilderijen zijn op een later tijdstip geveild.

-           Bij brief van 5 april 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder bij de kamer. De voorzitter heeft bij beslissing van

19 september 2017 de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen (zaaknummer C/13/626720 / DW RK 17/377).

-           Bij brief van 27 september 2017 is klager tegen de beslissing van de voorzitter in verzet gekomen. De kamer heeft het verzet bij beslissing van

5 oktober 2018 ongegrond verklaard (zaaknummer C/13/636162 / DW RK 17/977).

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich – naar de voorzitter begrijpt – er over dat de gerechtsdeurwaarder zijn boekje te buiten is gegaan bij de beslaglegging op

10 december 2014. De opmerking ‘de beslaglegging zelf heeft op de juiste wijze plaatsgevonden evenals de verkoop’ in brief van de gerechtsdeurwaarder van 3 mei 2017 houdt geen stand, nu de gerechtsdeurwaarder heeft gelogen over de status van een codicil en voorbij is gegaan aan de inhoud daarvan.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De voorzitter stelt vast dat aan de door klager geformuleerde klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt, als aan de klacht die in de eerdere procedures (als vermeld onder de feiten) aan de orde zijn gesteld.

4.2 Dat klager een andersluidende beklag heeft ingediend, doet niet af aan de essentie dat klager het eigenlijk niet eens is met werkwijze van de gerechtsdeurwaarder. En over die werkwijze heeft de voorzitter in de eerdere beslissingen al het volgende overwogen. De gerechtsdeurwaarder is verplicht om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten als hierom wordt verzocht. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee rechtens de verplichting ontstaan tot verrichten van de ambtshandeling. Nu klager opnieuw de werkwijze van de gerechtsdeurwaarder ter discussie stelt, zal de klacht niet-ontvankelijk worden verklaart, omdat klager niet meerdere malen over hetzelfde feitencomplex kan klagen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Klager verwijst naar een krantenartikel uit de Telegraaf van

30 november 2018, waarin het begrip “codicil” aan de orde komt. Klager voert verder aan dat het woord “erflater” op meerdere manieren wordt gedefinieerd, waaronder als “beschikker” en “iemand die iets vermaakt”. Dat betekent dat iemand die een codicil opstelt juist, anders dan de gerechtsdeurwaarder stelt, springlevend moet zijn, aldus klager.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer merkt hierbij nog op dat de verwijzing van klager naar een artikel uit “De Telegraaf” en passages uit literaire boeken ten aanzien van het begrip “codicil” klager niet kunnen baten. Immers, uiteraard dient iemand springlevend te zijn om een testament of codicil te kunnen opstellen. Waar het om gaat is dat juridisch gezien de eigendomsoverdracht pas plaatsvindt indien de erflater is overleden. Ten tijde van de beslaglegging had het door klager opgestelde codicil derhalve geen werking en was klager zelf nog eigenaar van zijn inboedel. Het beslag en de daarop volgende verkoop hebben derhalve terecht plaatsgevonden. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Ten overvloede stelt de kamer nog vast dat de klacht ziet op een ambtshandeling in een periode van meer dan drie jaar geleden. De klacht dient op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. W.M. de Vries en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.