ECLI:NL:TGDKG:2020:63 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/670812 / DW RK 19/437 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:63
Datum uitspraak: 10-11-2020
Datum publicatie: 10-12-2020
Zaaknummer(s): C/13/670812 / DW RK 19/437 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De door klaagster aangevoerde gronden leiden niet tot herziening van de beslissing van de voorzitter.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 november 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 juli 2019 met zaaknummer C/13/649085 / DW RK 18/304 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/670812 / DW RK 19/437 MK/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ] ,

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 4 juni 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor te Bergen op Zoom van beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder, en tegen een medewerker van de reeds gesloten vestiging te Dordrecht. Bij verweerschrift, ingekomen per e-mail op 23 augustus 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 30 juli 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 30 juli 2019. Bij brief, ingekomen op 10 augustus 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 september 2020 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is – na een aanhouding – bepaald op 10 november 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 maart 2016 is klaagster veroordeeld tot een dwangsom van maximaal € 10.000 en tot betaling van de proceskosten.

- De gerechtsdeurwaarder is door [ ] (de opdrachtgever) belast met de inning van de dwangsom en de proceskosten ten laste van klaagster.

- Bij exploten van 28 april, 25 juli en 27 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder bevel tot betaling van de dan verbeurde dwangsommen betekend. Op 27 oktober 2016 is het maximale bedrag verbeurd.

- De opdrachtgever heeft de gerechtsdeurwaarder op 3 augustus 2016 verzocht tot beslaglegging op de uitkering van klaagster onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).

- Bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 25 januari 2017 zijn de vorderingen van klaagster tot opheffing van de beslagen afgewezen.

- Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 augustus 2017 is het vonnis van de rechtbank Den Haag op 25 januari 2017 bekrachtigd. Uit rechtsoverweging 12 van dit arrest volgt dat het aantal verbeurde dwangsommen het maximum bedrag benadert, zo niet overschrijdt.

- Bij brief van 27 november 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een financieel overzicht toegestuurd aangaande de drie dossiernummers 6229219, 7237825 en 7463608 die in behandeling zijn waaruit volgt dat klaagster een totaalbedrag van € 14.276,42 verschuldigd is.

- Op 29 november 2017 stuurt klaagster een e-mail naar de gerechtsdeurwaarder waarin zij bezwaar maakt tegen een ontvangen ontruimingsexploot, de opgeëiste dwangsommen en meent dat bepaalde kosten niet in rekening mogen worden gebracht. Op 1 en 2 december 2017 stuurt zij nog twee e-mails. De gerechtsdeurwaarder informeert haar op 4 december 2017 dat de e-mails ter kennisgeving zijn aangenomen en zijn doorgezonden naar de opdrachtgever.

- Op 6 december 2017 is proces-verbaal van een mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag opgemaakt. De vorderingen van klaagster worden afgewezen en zij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

- Klaagster heeft op 20 december 2017 € 15.000 overgemaakt naar de gerechtsdeurwaarder.

- Op 22 december 2017 is de grosse van het proces-verbaal openbaar betekend met bevel tot betaling inzake dossiernummer 7560428.

- Op 29 maart 2018 is wederom ten laste van klaagster derdenbeslag gelegd onder het UWV.

- Op 5 april 2018 is het derdenbeslag openbaar betekend.

- Bij e-mail van 24 april 2018 informeert de gerechtsdeurwaarder klaagster over de openbare betekeningen en dat de vordering betrekking heeft op de proceskosten voortvloeiende uit het proces-verbaal van 6 december 2017.

- Bij e-mail van 9 mei 2018 reageert de gerechtsdeurwaarder nogmaals naar klaagster dat het dossier 7560428 in behandeling is voor de proceskosten.

- Op 1 augustus 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag onder het UWV opgeheven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat:

a) deze bij de betekeningen geen bewijs heeft overgelegd dat zij de dwangsom heeft overtreden;

b) deze niet heeft gereageerd op haar klacht betreffende de betwiste bedragen op het financieel overzicht van 27 november 2017;

c) deze onterecht de woning heeft ontruimd;

d) deze onterecht loonbeslag heeft gelegd;

e) deze het loonbeslag niet eerder dan 1 augustus 2018 heeft opgeheven.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt als leidraad het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Daaruit volgt dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De verweervoerende gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de klacht is gericht tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ]. De behandeling van het dossier is, nadat de vestiging te [ ] is gesloten, overgenomen door de vestiging te [ ]. Het dossier is aldaar in behandeling onder de verantwoordelijkheid van de in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder. Derhalve wordt deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat er geen wettelijk plicht geldt voor de gerechtsdeurwaarder bewijs aan te voeren dat dwangsommen zijn verbeurd. De gerechtsdeurwaarder dient volgens vaste jurisprudentie slechts de opdracht marginaal te toetsen. Er is geen reden tot twijfel of onderzoek gebleken. Tevens blijkt uit het arrest van 25 augustus 2017 dat in de periode vanaf 29 maart tot en met 27 oktober 2016 de dwangsom ad € 10.000 is verbeurd. Klaagster heeft kennis genomen van het arrest en kan derhalve de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat deze tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat het verstrekte financieel overzicht van 27 november 2017 klaagster duidelijk maakt wat het totale verschuldigde bedrag is en welke dossiers bij de gerechtsdeurwaarder in behandeling zijn. Tevens is gespecificeerd op welke wijze de verschuldigde bedragen in de dossiers 6229219, 7237825 en 7463608 zijn opgebouwd. Verder volgt uit het verweerschrift en de overgelegde stukken dat de gerechtsdeurwaarder de van klaagster ontvangen e-mails op 29 november, 1 december en 2 december 2017 heeft doorgestuurd naar de opdrachtgever. Daarnaast blijkt uit het verweerschrift dat klaagster in de afgelopen jaren meermaals bezwaar heeft gemaakt, betreffende de gelegde beslagen dan wel de ontvangen specificaties, waarop de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk heeft gereageerd. Gelet op het feit dat klaagster correct is geïnformeerd en inhoudelijke reacties heeft ontvangen kan er geen sprake zijn van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Naar het oordeel van de voorzitter is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder niet betrokken is geweest bij de woningontruiming. Uit de overgelegde stukken volgt evenmin dat de gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat klaagster de ontruiming kan voorkomen door het verschuldigde bedrag ad € 14.276,42 voor 31 december 2017 aan hem te voldoen. Het klachtonderdeel is gericht tegen een andere gerechtsdeurwaarder waarover klaagster reeds bij de kamer een klacht heeft ingediend.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat het gelegde derdenbeslag onder het UWV op 29 maart 2018 is uitgevoerd nadat klaagster heeft nagelaten de vordering uit het dossiernummer 7560428 te voldoen. De vordering betreft de betaling van de proceskosten voortvloeiende uit het proces-verbaal van 6 december 2017. Met de betaling van € 15.000 is het verschuldigde bedrag uit de dossiernummers 6229219, 7237825 en 7463608 voldaan. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag is derhalve niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat de

gerechtsdeurwaarder de door hem gemaakte fout heeft erkend. Door deze fout is klaagster niet geschaad, nu de fout door de gerechtsdeurwaarder is hersteld middels het terugstorten van de geïnde gelden aan het UWV. Blijkens het verweerschrift zijn de gelden op 19 juli en 20 augustus 2018 teruggestort. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder de fout zelf opgemerkt en klaagster op 1 augustus 2018 geïnformeerd. Uit het verweerschrift blijkt de fout niet zo ernstig is dat deze niet op deze wijze opgelost kan worden. Deze klacht zal derhalve als van onvoldoende gewicht worden afgewezen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster desgevraagd verklaard dezelfde klachtonderdelen aan te voeren als in de oorspronkelijke klacht. Klaagster heeft ter zitting nadrukkelijk willen opmerken dat de gerechtsdeurwaarder anders had kunnen beslissen ten aanzien van de te betekenen exploten en de brief van 27 november 2017, aangezien er sprake was van een juridische en feitelijke misslag. Het aantal verstreken dagen waarop de dwangsom betrekking had was niet 100, maar 82 dagen. En de periode waarop dit betrekking had was van 10 april 2016 tot en met 30 juni 2016 en niet tot en met 27 januari 2017. De opeising van de dwangsom is na de uitspraak van 25 januari 2017 via de gerechtsdeurwaarder gewijzigd in 27 januari 2017. Bovendien heeft klaagster de brief van 27 november 2017 betwist.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven evenmin aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.