ECLI:NL:TGDKG:2020:62 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/672102 DW RK 19/486 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:62
Datum uitspraak: 10-03-2020
Datum publicatie: 10-12-2020
Zaaknummer(s): C/13/672102 DW RK 19/486 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht ongegrond. Ten aanzien van een openstaande vordering heeft klager tegenstrijdige mededelingen ontvangen van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Dit betrof een vergissing. De gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat, maakt zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Bovendien was er weinig ruimte voor de gerechtsdeurwaarder om de vergissing aan klager uit te leggen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 november 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/672102 DW RK 19/486 MK/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [    ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 11 september 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 oktober 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 september 2020 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en de klager zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is – na een aanhouding – bepaald op 10 november 2020.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Na ontvangst van een exploot waarin beslag op roerende zaken is aangekondigd heeft klager bij brief van 24 juni 2019 een ingevuld inkomsten- en uitgavenformulier aan de gerechtsdeurwaarder verstrekt. Hierbij heeft klager toegelicht dat het voor hem niet mogelijk is een betalingsvoorstel te doen en dat hij niet beschikt over spullen van waarde, zodat hij onevenredig zwaar zal worden getroffen indien er beslag op zijn roerende zaken zal worden gelegd.

b)    Bij brief van 27 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat er geen beslag zal worden gelegd op de roerende zaken aangezien klager slechts een kamer huurt.

c)     Bij brief van 12 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag roerende zaken aangekondigd tegen 18 juli 2019.

2. Klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)     beslag roerende zaken op zijn inboedel heeft aangekondigd, terwijl de gerechtsdeurwaarder twee weken eerder had aangegeven dat er geen beslag zal worden gelegd, omdat klager slechts een kamer huurt;

b)    überhaupt beslag heeft willen leggen terwijl klager slechts over een gemeubileerde kamer beschikt, geen spullen en nauwelijks inkomen heeft. Klager heeft alle relevantie informatie aan de gerechtsdeurwaarder gegeven, alsmede de juridische onderbouwing waarom beslag op de inboedel onredelijk en onrechtmatig is.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting erkend dat hij in zijn communicatie richting klager tekort is geschoten en begrijpt dan ook de frictie die ontstaan is uit de tegenstrijdige mededelingen. Het heeft er immers de schijn van dat er is teruggekomen op het besluit om geen beslag te leggen en klager daar niet goed uitleg over heeft gekregen. De brief van 27 juni 2019 is intern niet gecontroleerd en had in deze vorm niet verstuurd mogen worden door de medewerker, aldus de gerechtsdeurwaarder. Enige uitleg of verklaring voor de gang van zaken heeft ook nadien niet plaatsgevonden; klager is een dag na zijn brief 12 juli 2019 (waarin hij dit klachtonderdeel onder de aandacht brengt van de gerechtsdeurwaarder) vertrokken naar het buitenland. De kamer heeft aangenomen dat de gerechtsdeurwaarder ook destijds zijn fout heeft erkend, maar ook aangenomen dat voor herstel van die fout, door het acute vertrek van klager, geen ruimte meer was.

4.3. Het voorgaande leidt tot het volgende oordeel. Indien een gerechtsdeurwaarder een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt hij zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Daarvan is echter niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de openstaande vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle voor beslag vatbare vermogensobjecten van klager, waaronder zijn inboedel. Klager heeft weliswaar uitvoerig uiteengezet dat een beslag, gelet op zijn financiële situatie (verleden en heden), nergens toe zou leiden behalve oplopende kosten, maar stellingen van dien aard brengen niet zonder meer met zich mee dat het leggen van voormeld beslag niet gerechtvaardigd zou zijn. Het staat de gerechtsdeurwaarder vrij om zelf ter plaatse te beoordelen of er goederen aanwezig zijn die onder het beslag kunnen vallen. De gerechtsdeurwaarder hoeft aldus niet zonder meer af te gaan op mededelingen van de schuldenaar. Dat aan de beoordeling ter plaatste kosten verbonden zijn is inherent aan het middel van beslag en deze komen in de regel voor rekening van de schuldenaar, maar dat maakt het daarom niet onredelijk of onrechtmatig.

4.5 Het voorgaande dient als kader voor klager nu beslaglegging niet heeft plaats gevonden. Als er wel beslag wordt gelegd en klager is het daarmee niet eens, dan geeft art. 438 Rv een algemene regeling om daar tegen op te komen. Hieruit volgt ook dat geschillen met betrekking tot de executie dienen te worden voorgelegd aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de juiste weg.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.