ECLI:NL:TGDKG:2020:6 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/669149 / DW RK 19/357

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:6
Datum uitspraak: 21-01-2020
Datum publicatie: 27-01-2020
Zaaknummer(s): C/13/669149 / DW RK 19/357
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager heeft niet aangetoond dat geen sprake is van een betalingsachterstand. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 januari 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 25 juni 2019 met zaaknummer C/13/649874 / DW RK 18/333 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/669149 / DW RK 19/357 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 19 juni 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 augustus 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 25 juni 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail met bijlage, ingekomen op

8 juli 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 december 2019 waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

21 januari 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder heeft twee dossiers van klager in behandeling, te weten 6424667 en 5296062.

-           Op 7 december 2016 is klager gedagvaard in dossier 5296062.

-           Bij vonnis van 7 juni 2017 van de kantonrechter te Almere is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 7 februari 2018 is het vonnis van 7 juni 2017 aan klager betekend.

-           Bij brief van 7 maart 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een brief gestuurd met daarin onder andere een overzicht van de specificatie van het verschuldigde bedrag in dossier 5296062.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende. De gerechtsdeurwaarder heeft klager vanaf 15 augustus 2016 tot 7 maart 2018 schriftelijk achtervolgd voor een onbetaald gelaten maandpremie over de maand juli 2015. Het overgelegde bankafschrift van de betaling op 21 juli 2015 van € 267,88 is stelselmatig genegeerd door de gerechtsdeurwaarder. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder die het vonnis heeft betekend, heeft na het zien van het bankafschrift aangekondigd dit te bespreken met de beklaagde gerechtsdeurwaarder. Klager heeft niets nabetaald aan de gerechtsdeurwaarder, maar de hoofdsom is wel in mindering gebracht zoals blijkt uit de brief van 7 maart 2018 van de gerechtsdeurwaarder. Klager moet echter nog wel de rente en proceskosten van € 513,67 betalen. De gerechtsdeurwaarder heeft de premie voor de maand juli 2015 bij de kantonrechter geclaimd terwijl dit in haar eigen administratie verkeerd is geboekt. De kantonrechter en klager zijn in de maling genomen door de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft de normen die gelden voor gerechtsdeurwaarders, zoals integriteit, maar ook algemeen geldende fatsoensregels overtreden. Het gedrag van de gerechtsdeurwaarder is beschamend.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging daarvan. Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Ten overvloede overweegt de voorzitter ten aanzien van klagers stelling dat hij en de kantonrechter door de gerechtsdeurwaarder in de maling zijn genomen en dat de gerechtsdeurwaarder een fout heeft gemaakt in zijn administratie dat de gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat het bedrag van € 267,88 op 6 december 2017 door Zilveren Kruis is ontvangen. Dit bedrag is afgeboekt op de premie van juli 2015. Aangezien dit bedrag na het vonnis is ontvangen, is het vonnis niet onjuist gebleken. Klagers eerdere betaling, waarvan hij heeft gesteld dat deze stelselmatig is genegeerd door de gerechtsdeurwaarder, werd afgeboekt voor de premie van augustus 2015. Hiermee is in het vonnis van de kantonrechter rekening gehouden. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder een fout in zijn administratie heeft gemaakt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de aanname van de voorzitter dat niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder een fout in zijn administratie heeft gemaakt opvallend kort door de bocht is. De gerechtsdeurwaarder heeft de betaling van klager op

6 december 2017 verwerkt als zijnde een nabetaling op de hoofdsom in de procedure. Klager heeft in de klacht aangegeven dat geen nabetaling heeft plaatsgevonden. Gelet op deze tegenstellingen had het op de weg van de voorzitter gelegen om op bewijsmiddelen te toetsen. Klager heeft de betaling van € 283,38 op

6 december 2017 gedaan onder vermelding van “maandpremie dec 17”. Klager verwijst hiervoor naar zijn bankafschrift. De gerechtsdeurwaarder heeft niet aangetoond dat klager de betaling als nabetaling op welke betalingsachterstand dan ook zou hebben verricht. De gerechtsdeurwaarder maakt zich schuldig aan creatief boekhouden, liegen en bedriegen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De kamer overweegt hierbij dat de gerechts-deurwaarder mag uitgaan van het vonnis van 7 juni 2017, waarin klager is veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag vanwege het onbetaald laten van de premie over de maand juli 2015. Klager heeft ook nu ter zitting niet aangetoond dat er geen betalingsachterstand is. Ter zitting is gebleken dat de betaling van klager op

6 december 2017 een dubbele betaling betreft. De maand december 2017 was in november 2017 al door klager voldaan waarna de tweede betaling voor december 2017 door het Zilveren Kruis is afgeboekt op de oudere openstaande vordering. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. C.A. van Dijk en

mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.