ECLI:NL:TGDKG:2020:59 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/667525 / DW RK 19/285 LV/SM
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2020:59 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-09-2020 |
Datum publicatie: | 23-10-2002 |
Zaaknummer(s): | C/13/667525 / DW RK 19/285 LV/SM |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De gerechtsdeurwaarder wordt verweten de belastingdienst ten onrechte te hebben geïnformeerd dat de beslagvrije voet nihil bedroeg. De maatregel van berisping wordt opgelegd met veroordeling in de proceskosten. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 22 september 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met C/13/667525 / DW RK 19/285 LV/SM ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
mr. [ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 5 juni 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen de beklaagde (hierna: de gerechtsdeurwaarder). Bij e-mail ingekomen op 8 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020, alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is via een telefonische verbinding ter zitting gehoord op zijn klacht. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. Bij tussenbeslissing van 18 augustus 2020 is de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken aan te leveren. Bij brief, ingekomen op 21 augustus 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder voornoemde aanvullende stukken aangeleverd. De uitspraak is bepaald op 22 september 2020.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Tussen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en klager is in 2012 een vonnis gewezen op grond waarvan klager tot betaling van een geldsom is veroordeeld.
- Op 8 februari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag laten leggen op vorderingen die klager heeft op de belastingdienst.
2. De klacht
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij:
a) de belastingdienst ten onrechte heeft geïnformeerd dat de beslagvrije voet nihil bedraagt, terwijl hij er van op de hoogte is dat die beslagvrije voet wel degelijk is vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat de gerechtsdeurwaarder zonder rekening te houden met de beslagvrije voet de teruggave van belasting incasseert en deze niet terug wil betalen. Klager heeft de belastingteruggave nodig om in zijn levensbehoefte te voorzien en de teruggave heeft betrekking op de periode dat klager onder de armoedegrens leefde en waar hij nog steeds in verkeert;
b) ten onrechte en onnodige kosten opvoert. De gerechtsdeurwaarder treedt op namens zichzelf c,q. zijn kantoor ([ ]). Klager is na een persoonlijk faillissement waarvan de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was, beland in een bijstandsuitkering en leeft van het minimale inkomen. Op verzoek van de gerechtsdeurwaarder heeft klager steeds informatie over zijn financiële status gegeven. Daaruit blijkt dat vanwege de beslagvrije voet er geen beslag kan worden gelegd op de bankrekening en/of huisraad van klager. Desalniettemin meent de gerechtsdeurwaarder toch beslag te moeten leggen op de bankrekening van klager. Na een aanmaning en een dreiging een klacht te zullen indienen, zijn de bankbeslagen opgeheven, maar worden de kosten wel opgevoerd. De toegewezen hoofdsom bedroeg € 1.842,68. Aan kosten heeft beklaagde een bedrag van € 1.497,29 opgevoerd welke onnodig waren. De vordering heeft klager erkend. Voor de gemaakte kosten verwijst klager naar een door hem overgelegd overzicht van de kosten en de correspondentie in het dossier.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
3.1 De gerechtsdeurwaarder stelt zich samengevat op het standpunt dat er beslag is gelegd op een teruggave Inkomstenbelasting (IB) en dat daarbij geen beslagvrije voet van toepassing is, anders dan bij een voorlopige teruggave.
3.2 Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de vordering ziet op een vonnis op tegenspraak tussen klager en [ ]. De gerechtsdeurwaarder treedt op als statutair directeur van [ ], de schuldeiser van klager. Zoals het hoort laat de gerechtsdeurwaarder de ambtshandelingen over aan collega gerechtsdeurwaarders, nu het hem niet is toegestaan voor zichzelf of voor zijn vennootschappen ambtshandelingen te verrichten.
3.3 Ook heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat het hem vrij staat om een vonnis ten uitvoer te leggen op alle vermogensbestanddelen van klager. Een bepaald inkomensniveau hoeft niets te zeggen over de rest van de vermogenspositie van klager. De voor de ambtshandelingen ingeschakelde collega gerechtsdeurwaarders hebben de wettelijke tarieven conform het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) doorberekend aan klager. De kosten die zijn gemaakt zijn niet onnodig. Indien klager had voldaan aan de veroordeling uit 2012, dan waren de executiekosten niet nodig geweest.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Voordat de kamer toekomt aan de bespreking van de klachtonderdelen, behandelt zij wat onder 3.2 en ter zitting daarover is aangevoerd. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat klager zijn klacht tegen de verkeerde (gerechtsdeurwaarder) heeft gericht, omdat hij (in het geschil met klager) optreedt als schuldeiser in een vonnis tussen [ ]. en klager.
4.3 Als door de gerechtsdeurwaarder ter zitting verklaard blijkt uit de door hem overgelegde aanvullende stukken dat de ambtshandelingen in deze zaak telkens door gerechtsdeurwaarders zijn uitgevoerd, die niet aan het kantoor van de (beklaagde) gerechtsdeurwaarder zijn verbonden. Uit de exploten blijkt evenwel dat de gehele behandeling door diens kantoor werd gedaan. Zo dienden alle correspondentie en betalingen aan [ ] te worden gericht en staan in een aantal exploten uitsluitend de contactgegevens van [ ] vermeld. Bij de exploten (derdenbeslag) van 18 augustus 2015, 13 juli 2016 en 8 februari 2017 wordt de gerechtsdeurwaarder zelfs als de behandelaar vermeld. Bovendien blijkt uit de door klager overgelegde producties dat de in de executiefase gedane schriftelijke opgaven van het door klager verschuldigde, met sommatie tot betaling, van de hand van de gerechtsdeurwaarder zijn. Daarmee presenteert de gerechtsdeurwaarder zich nadrukkelijk als degene die voor de verweten gedragingen zou moeten worden aangesproken. Op z’n minst hebben deze plaatsgevonden onder zijn verantwoordelijkheid.
4.4 Mede gelet op het voorgaande is de kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder zich niet kan verschuilen achter het argument dat klager aan het verkeerde adres is. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde stukken blijkt dat de collega gerechtsdeurwaarders eigenlijk niets anders gedaan hebben dan telkens losse opdrachten van [ ] uit voeren. Daarmee zijn (ook) zij verantwoordelijk voor een juiste uitvoering daarvan. Uit alles blijkt evenwel dat [ ] (en de gerechtsdeurwaarder) een en ander aanstuurde. Het was zuiverder geweest als de gerechtsdeurwaarder de gehele behandeling/tenuitvoerlegging aan een collega-kantoor had overgelaten, juist omdat het een voormalige opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder betrof. Weliswaar heeft de gerechtsdeurwaarder hiermee niets (tuchtrechtelijk) verkeerds gedaan, maar als hij zich meer had gedistantieerd van de zaak, had hij het risico kunnen voorkomen voor deze zaak als beklaagde gerechtsdeurwaarder te worden aangemerkt. En wel ten aanzien van beide onderdelen van de klacht.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. Wat de nihilstelling van de beslagvrije voet betreft, valt uit het beslagexploot van 8 februari 2017 op te maken dat beslag wordt gelegd op alle gelden, meer speciaal, maar niet beperkt tot de voorlopige teruggave inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting.Er is dus wel degelijk beslag gelegd op de voorlopige teruggave (VT), waarop een beslagvrije voet van toepassing is. Die beslagvrije voet kan alleen op nihil worden gezet, indien klager voldoende andere inkomsten heeft waarop geen beslag is gelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft niet aangevoerd dat dit de reden is geweest om de nihilstelling te hanteren. De gerechtsdeurwaarder stelt slechts dat het hier niet gaat om een VT, maar om een teruggave inkomstenbelasting (IB) waarop geen beslagvrije voet van toepassing is. Een teruggave IB is immers geen periodiek inkomen. De stelling van de gerechtsdeurwaarder is in strijd met de inhoud van het beslagexploot. Niet alleen doordat in het exploot expliciet wordt aangegeven dat beslag wordt gelegd op de VT, maar ook omdat de kosten van het exploot corresponderen met het in 2017 geldende tarief voor derdenbeslagen op periodiek inkomen (€ 119,97 vlg art. 2 lid j van het Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders). Ging het om een derdenbeslag op niet-periodieke inkomsten, dan zou een ander tarief zijn vermeld. De brief van de belastingdienst van 16 februari 2017 vermeldt bovendien dat zij de voorlopige teruggaaf en eventuele andere teruggaven “uitbetalen aan de beslaglegger”. Die beslaglegger is [ ] en door haar is de beslagvrije voet op nihil gesteld. Gelet op het voorgaande is de klacht terecht voorgesteld.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Uit het door klager overgelegd overzicht volgt dat de in rekening gebrachte kosten deels uit de proces- en nakosten en de kosten van tenuitvoerlegging bestaan, welke hun grondslag vinden in het Btag. De opgevoerde bedragen komen de kamer niet onevenredig voor, te meer omdat de zaak al enkele jaren loopt en klager niet aan de betalingsveroordeling voldeed, waardoor executiemaatregelen moesten worden genomen. De kamer merkt wel op dat in het overzicht is opgenomen de kosten van de “beslagpoging” d.d. 21 juni 2018 ad € 53,27. Deze kosten zijn terug te vinden onder de noemer “herhaald bevel (beslag RZ)” op de declaratie die collega gerechtsdeurwaarder [ ] (hierna: [ ]) op 21 juni 2018 heeft gestuurd aan [ ]. Uit de stukken blijkt dat [ ] een vergeefse poging heeft gedaan om beslag op de roerende zaken van klager te leggen. Hiervoor mag [ ] uiteraard zijn collega [ ] belasten, maar die mag op zijn beurt die kosten slechts verhalen op klager voorzover de vergeefse poging gevolgd wordt door een daadwerkelijk beslag op de roerende zaken. Of dat is gebeurd, is op basis van het dossieronderzoek niet met zekerheid vast te stellen. Evenmin kan met zekerheid worden vastgesteld of de gerechtsdeurwaarder die kosten heeft getracht te verhalen op klager. Nu geen uitsluitsel kan worden gegeven of er sprake is van onnodige kosten die al dan niet ten onrechte zijn opgevoerd, kan enig klachtwaardig handelen op dit punt niet worden vastgesteld. De klacht wordt derhalve als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.
4.7 Op grond van het overwogene onder 4.5 wordt de na te noemen maatregel aan de gerechtsdeurwaarder opgelegd.
5. Kosten(veroordeling)
5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).
5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:
- € 50,00 (forfaitair) aan kosten van klager.
- € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een
andere beslissing.
5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de
gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde
griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.
5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart klachtonderdeel a. gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b. ongegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de gegronde klachtonderdeel de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klager betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Aldus gegeven door mr. mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. I.M. Nusselder en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.