ECLI:NL:TGDKG:2020:48 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/673254 DW RK 19/536

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:48
Datum uitspraak: 06-03-2020
Datum publicatie: 07-08-2020
Zaaknummer(s): C/13/673254 DW RK 19/536
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Ongegrond, de oorspronkelijke beslissing is op juiste grondslag genomen

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 1 oktober 2019 met zaaknummer C/13/660633 / DW RK 19/21 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/673254 / DW RK 19/536 MdV/RH ingesteld door:

[..] ,

wonende te [..],

klager,

gemachtigde: [..]

tegen:

[..],

[..] ,

gerechtsdeurwaarders te [..],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mailbericht met bijlagen, ingekomen op 18 januari 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 februari 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 1 oktober 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 6 oktober 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.    Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 januari  2020 alwaar klager en zijn gemachtigde zijn verschenen. De gerechtsdeurwaarders hebben schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 maart 2020.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij vonnis van 6 oktober 2004 van de kantonrechter te Amsterdam is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag. Het vonnis is bij exploot van 3 mei 2005 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen. Bij exploot van 29 juni 2015 is een hernieuwd bevel tot betaling aan klager betekend.

-          Bij verstekvonnis van 7 juli 2010 van de kantonrechter te Lelystad is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag. Het vonnis is bij exploot van 29 juli 2010 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          In december 2018 is beslag onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager gelegd.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager betwist de vordering en verzoekt de kamer om de vordering te vernietigen, de beslaglegging per direct te beëindigen en daarbij de inhoudingen per direct aan klager te storneren en verzoekt de kamer tevens om de gerechtsdeurwaarders te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Nu niet duidelijk is welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het handelen dat door klager ter discussie wordt gesteld, worden de in de aanhef van deze beschikking vermelde aan het kantoor waartegen de klacht zich richt verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op een civielrechtelijke kwestie, hetgeen niet ter beoordeling aan de tuchtrechter voorligt. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titels te executeren. Tegen de tenuitvoerlegging van een titel kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever(s) van de gerechtsdeurwaarders. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd.

4.4 Voor zover klager stelt dat hij de betekeningsexploten niet heeft ontvangen overweegt de voorzitter dat een gerechtsdeurwaarder bij het betekenen van exploten aan de schuldenaar van te voren altijd in de Basisregistratie Personen (BRP, voorheen GBA) het adres moet controleren. Uit het door de gerechtsdeurwaarders overgelegde uittreksel van de BRP blijkt dat de betreffende exploten op het juiste adres van klager zijn betekend. Het had op de weg van klager gelegen om verzet in te stellen tegen de betreffende vonnissen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.5 Ten aanzien van het verzoek van klager om schadevergoeding, dient hij zich tevens te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat het vonnis van 6 oktober 2004 van de kantonrechter te Amsterdam, betekend bij exploot van 3 mei 2015 en 29 juni 2015, en het vonnis van 7 juli 2010 van de kantonrechter te Lelystad, betekend bij exploot van 29 juli 2010, klager nooit hebben bereikt. Er heeft een oneerlijk proces plaatsgevonden. Hierover is niets vermeld in de beslissing van de voorzitter. Het gevolg hiervan was dat klager in budgetbeheer heeft gezeten van 26 maart 2010 tot 28 januari 2012. Budgetbeheer heeft nooit iets van de gerechtsdeurwaarder vernomen.

6.1 De beoordeling van de gronden van het verzet

De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.N. Reijn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.