ECLI:NL:TGDKG:2020:44 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/673162 DW RK 19/530

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:44
Datum uitspraak: 24-01-2020
Datum publicatie: 04-08-2020
Zaaknummer(s): C/13/673162 DW RK 19/530
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op bezwaar, aangevoerde gronden leiden niet tot herziening van de beslissing in eerste aanleg.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 januari 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van  2018 met zaaknummer C/13/659907 / DW RK 19/5 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/673162 / DW RK 19/530 MdV/RH ingesteld door:

[..] ,

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..] ,

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 4 januari 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 januari 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 1 oktober 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail van 3 oktober 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 december 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Klager heeft op 13 december 2019 om 10:20 uur een email gestuurd naar de kamer ten behoeve van de zitting. Gelet op het feit dat klager niet is verschenen ter zitting en het feit dat stukken ten behoeve van de zitting minimaal tien dagen van te voren moeten worden ingediend, wordt met de inhoud van deze email geen rekening gehouden. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 januari 2020.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          op 23 juli 2018 heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ten laste van klager een dwangbevel uitgevaardigd en de inning van de vordering uit handen gegeven aan Intrum Justitia;

-          op 14 augustus 2018 heeft het incassobureau Intrum Justitia de gerechtsdeurwaarder opgedragen het dwangbevel te betekenen en ten uitvoer te leggen;

-          bij brief van 4 oktober 2018 van de gemeente [..] is aan klager bevestigd dat hij staat ingeschreven op het adres van zijn voormalige partner. Dit is gedaan naar aanleiding van haar schriftelijk verzoek van 25 september 2018;

-          bij brief van 9 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd tot betaling van de vordering en hem de betekening van het dwangbevel aangezegd;

-          op 28 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel aan klager betekend;

-          op 11 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder getracht beslag te leggen op de inboedel van klager. De gerechtsdeurwaarder heeft niemand aangetroffen op het woonadres om hem toegang te verschaffen en daarom heeft de gerechtsdeurwaarder een brief voor klager achtergelaten waarin een tweede beslagpoging is aangezegd;

-          bij e-mail van 13 december 2018 heeft klager bij de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging daarvan;

-          bij e-mail van 19 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk gereageerd op het bezwaar. Hij heeft klager geïnformeerd welke rechtsmiddelen open staan en meegedeeld dat het instellen van een rechtsmiddel de tenuitvoerlegging van het dwangbevel niet opschort.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a:         ten onrechte het dwangbevel ten uitvoer heeft gelegd omdat er hoger beroep is ingesteld tegen de vordering van Intrum Justitia;

b:         onrechtmatig heeft geprobeerd beslag te leggen op de inboedel van zijn voormalige partner.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel, het dwangbevel dus, en de verdere tenuitvoerlegging daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de verdere tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarop een derde eigendom pretendeert of daartoe een beslagpoging onderneemt, is het aan die derde om zich daartegen te verzetten. De enkele pretentie van derden noopt de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Het moment waarop beslag wordt gelegd of de beslagpoging wordt ondernomen leent zich immers niet voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendomsverhoudingen van de zaken. Uit de overgelegde producties volgt dat klager, met goedkeuring van zijn voormalige partner, staat ingeschreven op het woonadres en blijkens het verweerschrift is dit door de gerechtsdeurwaarder in de Basisregistratie Personen geverifieerd. Klager kan de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat deze naar het woonadres is gegaan voor een beslagpoging op de inboedel. Temeer omdat uit het verweerschrift blijkt dat klager geen bewijs aan de gerechtsdeurwaarder heeft overgelegd waaruit blijkt dat de inboedel aan zijn voormalige partner toebehoort en hij daar geen spullen heeft.

Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken zodat naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat het onderzoek van het CBR vrijblijvend is. De rechtbank is ten onrechte van oordeel dat de rekening moet worden voldaan aangezien klager nooit heeft aangegeven bij het CBR aan het onderzoek deel te nemen.

Klager heeft voorts kopieën overgelegd van stukken uit een strafrechtelijke procedure.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.