ECLI:NL:TGDKG:2020:42 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/661637 DWRK 19/62

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:42
Datum uitspraak: 24-01-2020
Datum publicatie: 03-08-2020
Zaaknummer(s): C/13/661637 DWRK 19/62
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft in een brief wederom aangekondigd beslag te komen leggen op de roerende zaken van klager, nadat eerder al was geoordeeld dat beslag op roerende zaken geen zin had. Volgens de gerechtsdeurwaarder is deze brief verzonden met het primaire doel om klager te spreken te krijgen over betalingsmogelijkheden en daarnaast te bezien of er alsnog goederen aanwezig zouden zijn waarop beslag gelegd zou kunnen worden. De kamer oordeelt dat het primaire doel van deze brief, namelijk contact leggen met klager om te bezien of er nog mogelijkheden waren de vordering te voldoen, niet door de inhoud van de brief wordt gedekt. Nu het bezoek van de gerechtsdeurwaarder echter ook diende om de inventaris van de woning nogmaals te bekijken, oordeelt de kamer dat het versturen van deze brief niet tuchtrechtelijk laakbaar is.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 januari 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/661637 / DW RK 19/62 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 7 februari 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 maart 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 december 2019 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Nadat de zitting was gesloten, is klager verschenen en kort gehoord. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 januari 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Op 3 mei 2017 is een ten laste van klager gewezen vonnis aan hem betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Op 12 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een betalingsvoorstel van

€ 50,- per maand van klager ontvangen.

-          De opdrachtgever heeft aangegeven niet akkoord te gaan en heeft een tegenvoorstel van € 200,- per maand gedaan. Klager heeft hierop aangegeven dat hij hier niet aan kon voldoen.

-          Op 5 juli 2017 heeft de schuldhulpverlening namens klager een betalingsvoorstel van € 100,- per maand ingediend.

-          De opdrachtgever is hier niet mee akkoord gegaan en heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht de zaak voort te zetten.

-          Op 1 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de afwijzing van het betalingsvoorstel aan de schuldhulpverlener kenbaar gemaakt en gelijktijdig beslag gelegd op de onroerende zaak van klager.

-          Op 29 augustus 2017 heeft de advocaat van klager verzocht om het beslag op te heffen. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder op 11 september 2017 geweigerd.

-          Op 25 september 2017 heeft de advocaat van klager nogmaals verzocht om het beslag op te heffen.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft de advocaat van klager op 27 september 2017 laten weten geen gehoor te zullen geven aan zijn verzoek en heeft de advocaat van klager verzocht om klager te bewegen om een regeling met de gerechtsdeurwaarder te treffen.

-          Omdat een verzoek om betalingsregeling is uitgebleven heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klager op 23 oktober 2017 laten weten de executie voort te zullen zetten.

-          Op 23 november 2017 is beslag op de uitkering van klager gelegd.

-          Omdat vanaf juni 2018 geen inhoudingen meer zijn ontvangen heeft de gerechtsdeurwaarder op 29 november 2018 beslag op de roerende zaken van klager aangezegd.

-          Op 17 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder een gebruiksovereenkomst van klager ontvangen.

-          Op 19 december 2018 is beslag gelegd op de roerende zaken van klager.

-          Omdat de ontvangst van de gebruiksovereenkomst en het beslag elkaar gekruist hadden en de roerende zaken niet veel waarde hadden, heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag niet uitgewerkt.

-          Bij brief van 28 januari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat, nu klager nog altijd niet heeft voldaan aan de uitspraak van de kantonrechter, hij eerdaags executoriaal beslag zal komen leggen op de roerende zaken van klager.

-          Op 17 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager bericht dat het beslag op roerende zaken is opgeheven.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de vordering niet klopt omdat klager geen geld heeft geleend bij de wederpartij;

b: er niet akkoord wordt gegaan met zijn voorstellen voor een betalingsregeling;

c: de gerechtsdeurwaarder, die al beslag heeft gelegd op zijn WAO uitkering, hoewel klager een gebruiksovereenkomst heeft overgelegd, toch beslag wil leggen op de roerende zaken in zijn woning. De gerechtsdeurwaarder is voor de tweede keer daarvoor aan de deur gekomen;

d: het beslag op de onroerende zaak van klager moet worden opgeheven omdat er geen voornemen is om tot verkoop over te gaan.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. stelt de kamer voorop dat klager bij vonnis van 3 mei 2017 is veroordeeld een geldsom te voldoen. Indien klager het niet eens was met het vonnis, had hij daartegen een rechtsmiddel moeten aanwenden. Nu dat niet is gebeurd, staat het vonnis vast. De gerechtsdeurwaarder heeft een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is het vonnis ten uitvoer te leggen indien hij daartoe een opdracht heeft gekregen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer dat een betalingsregeling een gunst is van opdrachtgever en een regeling die onder voorwaarden kan worden getroffen. Het is geen recht voor de schuldenaar. Klager kan het de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat de opdrachtgever niet akkoord heeft willen gaan met de door klager voorgestelde betalingsregeling.

4.4 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel c. het volgende. Ter zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder gesteld dat er geen sprake was van beslaglegging op roerende zaken op 19 december 2018, omdat het beslag niet is uitgewerkt in een proces-verbaal. Het proces-verbaal is niet opgemaakt omdat klager een gebruiksovereenkomst had gestuurd naar de gerechtsdeurwaarder, die een dag na het bezoek van de gerechtsdeurwaarder om beslag te leggen op de roerende zaken van klager werd ontvangen en omdat was gebleken dat er geen goederen aanwezig waren die enige waarde vertegenwoordigden. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder in een brief 28 januari 2019 wederom aangekondigd beslag te komen leggen op de roerende zaken van klager. Volgens de gemachtigde is deze brief verzonden met het primaire doel om klager te spreken te krijgen over betalingsmogelijkheden en daarnaast te bezien of er alsnog goederen aanwezig zouden zijn waarop beslag gelegd zou kunnen worden. De kamer oordeelt dat het primaire doel van deze brief, namelijk contact leggen met klager om te bezien of er nog mogelijkheden waren de vordering te voldoen, niet door de inhoud van de brief wordt gedekt. Nu het bezoek van de gerechtsdeurwaarder echter ook diende om de inventaris van de woning nogmaals te bekijken, oordeelt de kamer dat het versturen van deze brief niet tuchtrechtelijk laakbaar is.

4.5 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel d. als volgt. Klager heeft dit klachtonderdeel aangebracht toen hij, nadat de zitting al gesloten was, nog kort is gehoord door de kamer en daarbij een stuk heeft overgelegd waarin deze klacht is omschreven. Dit klachtonderdeel is echter niet eerder door klager aangevoerd, zodat de gerechtsdeurwaarder op dit onderdeel geen verweer heeft kunnen voeren. Omdat pas beslist kan worden indien hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dit niet het geval is, zal dit klachtonderdeel niet ontvankelijk worden verklaard.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

 

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

- verklaart klachtonderdelen a., b. en c. ongegrond,

- verklaart klachtonderdeel d. niet ontvankelijk.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en A.M. Maas, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.