ECLI:NL:TGDKG:2020:40 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/660896 / DW RK 19/29

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:40
Datum uitspraak: 24-01-2020
Datum publicatie: 03-08-2020
Zaaknummer(s): C/13/660896 / DW RK 19/29
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: het verrichten van ambtshandelingen rond de feestdagen in de maand december is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 januari 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/660896 / DW RK 19/29 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klaagster,

gemachtigde: [..],

tegen:

[..],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 22 januari 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De klacht is op 12 februari 2019 aangevuld in een brief met bijlagen. Bij verweerschrift, ingekomen op 13 maart 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 december 2019. De gerechtsdeurwaarder, klaagster en haar gemachtigde hebben meegedeeld niet ter zitting aanwezig te zijn. De uitspraak is bepaald op 24 januari 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-                      Klaagster is bij vonnis van 15 augustus 2018 van de rechtbank te Zutphen veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-          Bij exploot van 18 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 15 augustus 2018 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Omdat een betaling dan wel reactie van klaagster is uitgebleven heeft de gerechtsdeurwaarder haar bij brief van 21 december 2018 verzocht het formulier inkomsten en uitgaven in te vullen en te retourneren. 

-          Op 27 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriale derdenbeslagen gelegd onder de Rabobank en de Volksbank ten laste van klaagster.

-          Op 28 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het ingevulde inkomsten en uitgaven formulier van klaagster ontvangen.

-          Bij exploot van 3 januari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de processen-verbaal van de gelegde bankbeslagen aan klaagster betekend.

-          Op 18 januari 2019 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht de bankbeslagen op te heffen en tevens om toepassing van de beslagvrije voet.

-          Bij e-mail van 22 januari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klaagster op de hoogte gebracht van de beslagvrije voet en medegedeeld dat het bedrag zo snel mogelijk op de rekening van klaagster zal worden teruggestort.

-          Bij e-mail van 30 januari 2019 heeft de gemachtigde van klaagster een betalingsregeling van € 50,- per maand voorgesteld en verzocht om een opgave van het verschuldigde bedrag.

-          Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 5 februari 2019 aangegeven dat de opdrachtgever akkoord gaat met het betalingsvoorstel mits het ingestelde hoger beroep wordt ingetrokken.

-          Tevens bij e-mail van 5 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een specificatie van het verschuldigde bedrag aan de gemachtigde van klaagster verstrekt.

-          Bij e-mail van 7 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de ontvangst van het door de gemachtigde van klaagster berekende verschuldigde bedrag bevestigd en medegedeeld dat het dossier op verzoek van de opdrachtgever zal worden gesloten.

2. Klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:

a: de gerechtsdeurwaarder heeft beslag op haar bankrekeningen gelegd, terwijl hij kon en moest begrijpen dat het om een zeer precaire familie-aangelegenheid ging;

b: de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte het beslagregister niet geraadpleegd;

c: de gerechtsdeurwaarder heeft pas na het gelegde beslag ter bepaling van de beslagvrije voet een inkomsten- en uitgavenformulier aan klaagster verzonden;

d: de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster slechts twee dagen de gelegenheid gegeven om tot betaling over te gaan, terwijl de feestdagen al begonnen waren;

e: de gerechtsdeurwaarder is onzorgvuldig te werk gegaan. Het is grievend dat klaagster, die op leeftijd is en alle gegevens heeft aangedragen, met de feestdagen zo is bejegend. 

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te brengen. Gelet op deze ministerieplicht kan de gerechtsdeurwaarder geen rekening houden met het gegeven dat er sprake zou zijn van een gevoelige familiekwestie. Hij heeft immers de opdracht gekregen het vonnis te executeren. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, dus ook op haar bankrekeningen. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Onder de huidige wetgeving heeft de wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet verbonden. Een beslagvrije voet geldt op grond van de wet alleen bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c Rv echter ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Niet vastgesteld kan worden dat de gerechtsdeurwaarder ten tijde van de beslaglegging op de hoogte was van de saldopositie van de bankrekeningen van klaagster of dat hij wist dat de bankrekening uitsluitend werd gevoed door haar uitkering. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder toen hij daarvan wel op de hoogte was alsnog een beslagvrije voet verbonden aan het bankbeslag en een bedrag aan klaagster terugbetaald. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder niet gehouden was het beslagregister te raadplegen, nu in dit geval sprake is van bankbeslag en geen situatie als bedoeld in artikel 2 lid 1 jo artikel 4.1 onder A of B van het Reglement digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.5 De stelling van klaagster zoals geformuleerd in klachtonderdeel c. wordt door de kamer niet gevolgd. De gerechtsdeurwaarder heeft bij de betekening van het vonnis reeds een inkomsten- en uitgavenformulier gevoegd zoals blijkt uit het exploot van betekening. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat hij op 21 december 2018 klaagster een inkomsten- en uitgavenformulier heeft gestuurd met verzoek dit binnen vijf dagen te retourneren. Dat klaagster dit formulier heeft ontvangen blijkt mede uit het volgende. In het dossier bevindt zich in de door de gemachtigde van klaagster overgelegde e-mails een bericht van 28 december 2018 aan de gerechtsdeurwaarder waarin onder meer het volgende is opgenomen: “u hebt haar het vonnis betekend, u hebt haar ook toegezonden het inkomsten- en uitgavenformulier dat ik zojuist met haar heb ingevuld. U treft het formulier in de bijlage aan.” Hieruit concludeert de kamer dat de stelling dat het formulier pas na het gelegde beslag aan klaagster is toegezonden niet houdbaar is. Het klachtonderdeel kan niet slagen.

4.6 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel d. en e. dat klaagster in het vonnis op tegenspraak van 15 augustus 2018 waarbij zij in rechte is vertegenwoordigd door een advocaat heeft kunnen vaststellen dat zij was veroordeeld de kosten te voldoen en dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Klaagster kan dus niet geheel overvallen zijn door de betekening van het vonnis met bevel binnen twee dagen tot betaling over te gaan. De betekening van het vonnis vond plaats op 18 december 2018 en het bankbeslag is gelegd op 27 december 2018. Niet valt in te zien waarom de gerechtsdeurwaarder in de maand december geen ambtshandelingen zou mogen verrichten. Dat klaagster hierdoor is gegriefd is voorstelbaar, maar leidt niet tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder gedurende het vervolgtraject onzorgvuldig heeft gehandeld, wordt door de kamer niet gevolgd. De kamer heeft bij de beoordeling van het dossier geen onzorgvuldigheden ontdekt, die leiden tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en A.M. Maas, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.