ECLI:NL:TGDKG:2020:37 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/667945 DW RK 19/307

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:37
Datum uitspraak: 17-04-2020
Datum publicatie: 28-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/667945 DW RK 19/307
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: waarschuwing. De gerechtsdeurwaarder heeft niet binnen een redelijke termijn geantwoord op e-mails van klager.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 april 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/667945 DW RK 19/307 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te Amersfoort,

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 17 juni 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 juni 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 maart 2020 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en klager zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 17 april 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        De gerechtsdeurwaarder is belast met de betekening en tenuitvoerlegging van een notariële akte ten laste van klager.

-        Bij brief van 10 februari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht de openstaande vordering te voldoen.

-        Omdat betaling is uitgebleven heeft de gerechtsdeurwaarder de notariële akte bij exploot van 15 maart 2018 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-        Bij e-mail van 19 maart 2018 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de vordering. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 22 maart 2018 gereageerd.

-        Bij e-mail van 8 mei 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht uiterlijk 14 mei 2018 bewijsstukken ter onderbouwing van zijn standpunt te overleggen dan wel een onderbouwd voorstel voor een betalingsregeling te doen, teneinde verdere executiemaatregelen te voorkomen.

-        Klager heeft bij e-mail van 12 mei 2018 gereageerd, waarop de gerechtsdeurwaarder klager bij e-mail van 17 mei 2018 nogmaals in de gelegenheid heeft gesteld om een onderbouwd betalingsvoorstel te doen.

-        Bij e-mail van 23 mei 2018 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij een advocaat heeft ingeschakeld.

-        Bij e-mail van 8 juni 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder aangekondigd over te gaan tot verdere executiemaatregelen indien hij niet voor 15 juni 2018 een reactie van klager dan wel zijn advocaat heeft ontvangen.

-        Hierop heeft klager zijn eerdere standpunt bij e-mail van 15 juni 2018 herhaald.

-        Op 12 maart 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op het inkomen van klager.

-        Bij brief van 10 mei 2019 heeft klager zich wederom op het standpunt gesteld dat de vordering niet juist is. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 25 juni 2019 gereageerd.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a)     hij geen antwoorden op zijn vragen krijgt;

b)     er beslag op zijn uitkering is gelegd, zonder enige vorm van uitleg of informatie over de totstandkoming van de vordering.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.  

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet (Gdw) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift erkend dat hij niet heeft gereageerd op de e-mail van klager van 15 juni 2018, omdat klager in deze e-mail slechts zijn eerdere standpunt heeft herhaald en geen vraag heeft gesteld. De kamer stelt vast dat klager in zijn e-mail van 15 juni 2018 heeft medegedeeld dat hij bij zijn standpunt bleef en dat hij wachtte op de door de gerechtsdeurwaarder voorgenomen eventuele executiemaatregelen. Dat er voor de gerechtsdeurwaarder dan ook geen reden was om ‘inhoudelijk’ op de e-mail van klager van 15 juni 2018 te reageren lijkt evident, omdat het een herhaling van zetten betrof en de gerechtsdeurwaarder bij e-mails van 8 mei, 17 mei en 8 juni 2018 al had medegedeeld wat hij van klager nodig had om de executiemaatregelen te staken. De uitvoerige e-mail van 12 juli 2019 van de gerechtsdeurwaarder roept echter de vraag op waarom klager niet eerder zo volledig bericht kon worden. Uit deze e-mail komt naar voren dat de gerechtsdeurwaarder op enig moment een onderzoek gepleegd heeft, maar dat hij klager daarover ruim een jaar in het ongewisse heeft gelaten of klager in ieder geval niet volledig heeft geïnformeerd. De uitvoerige toelichting is pas gegeven na het indienen van een klacht bij de kamer.

Ook is er nog de e-mail van 10 mei 2019, waarin klager bezwaar heeft gemaakt tegen het op in maart 2019 gelegde loonbeslag en hij tevens heeft verwezen naar zijn e-mail van 15 juni 2018. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder eerst bij e-mail van 25 juni 2019 gereageerd, ook nádat klager een klacht had ingediend bij de kamer. Overigens betrof dit een  reactie die niet inging op de inhoud van klagers’ e-mail. Nu de gerechtsdeurwaarder de e-mails van klager (van 15 juni 2018 én 10 mei 2019) niet binnen een redelijke termijn heeft beantwoord, is dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder bij de overbetekening van het loonbeslag op 8 mei 2019 de grosse, een specificatie en overige informatie heeft gevoegd betreffende de vordering en het loonbeslag. Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder vóór het leggen van het beslag meermalen (schriftelijk) contact met klager gehad over de betreffende vordering. De klacht stuit hierop af. Indien klager het niet eens is met de tenuitvoerlegging van de titel dient klager een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. 

4.4 Gelet op het onder 4.2 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond. Aan de gerechtsdeurwaarder zal voor het gegronde klachtonderdeel de maatregel van waarschuwing worden opgelegd. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat in het licht van de overige communicatie met klager de geconstateerde omissies niet heel zwaar wegen.

4.5 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

4.6 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een al te groot stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

4.7 Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klager betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

4.8 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:      

-        verklaart klachtonderdeel a. gegrond;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. I.M. Nusselder en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.