ECLI:NL:TGDKG:2020:35 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/672479 / DW RK 19/504

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:35
Datum uitspraak: 20-03-2020
Datum publicatie: 28-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/672479 / DW RK 19/504
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er – onder meer – over dat de gerechtsdeurwaarder blindelings de opdracht van het CJIB zou uitvoeren en niet voldoet aan zijn onderzoeksplicht. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 3 september 2019 met zaaknummer C/13/657760 / DW RK 18/602 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/672479 / DW RK 19/504 MdV/SM ingesteld door:

[    ],

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: [   ],

tegen:

1. [   ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 23 november 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen (het gerechtsdeurwaarderskantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 14 februari 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 3 september 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 4 september 2019.

Bij brief, ingekomen op 17 september 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter, waarbij in het bijzonder bezwaar is gemaakt tegen de omstandigheid dat de kamer de klacht ook als tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 gericht heeft beschouwd. Klager heeft bedoeld zijn klacht alleen te richten tegen gerechtsdeurwaarder sub 1. Het verzetschrift, dat is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 februari 2020 wordt, gelet het voorgaande, dan ook geacht te zijn gericht (alleen) tegen gerechtsdeurwaarder sub 1. Ter terechtzitting zijn verschenen klager, diens gemachtigden en de gerechtsdeurwaarder. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 maart 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       het Centraal Justitieel Incassobureau (het CJIB) heeft de gerechtsdeurwaarders belast met de tenuitvoerlegging van 12 dwangbevelen jegens klager. Van elk dwangbevel hebben de gerechtsdeurwaarders een dossier aangemaakt;

-       op 9 februari 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders het eerste dwangbevel aan klager betekend. Vervolgens heeft hij contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarders waarbij hij een betalingsregeling heeft voorgesteld van € 100,- per maand;

-       op 3 mei 2017 is het tweede dwangbevel betekend waarna de heer [   ] (de adviseur) namens klager contact heeft opgenomen met de gerechtsdeurwaarders. Tijdens het gesprek hebben de gerechtsdeurwaarders aangegeven dat zij de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen niet opschorten tenzij het CJIB daartoe opdracht geeft;

-       eind november 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders van het CJIB 9 dwangbevelen in behandeling gekregen jegens klager. Deze 9 dwangbevelen zijn op 28 november 2017 aan klager betekend;

-       op 1 december 2017 is de adviseur in persoon aan de balie van het gerechtsdeurwaarderskantoor verschenen waarbij hij stukken heeft overhandigd met betrekking tot een aantal dwangbevelen. De stukken zijn door de gerechtsdeurwaarders doorgestuurd naar het CJIB waarna de instructie om de dwangbevelen te executeren bleef gehandhaafd;

-       op 18 januari 2018 hebben de gerechtsdeurwaarder het 12e dwangbevel aan klager betekend;

-       op 25 mei 2018 heeft de adviseur de gerechtsdeurwaarders verzocht om een vorderingsspecificatie naar klager toe te sturen. Aan dit verzoek hebben de gerechtsdeurwaarders voldaan;

-       bij e-mail van 1 juni 2018 heeft het CJIB de gerechtsdeurwaarders opgedragen 4 van de 12 lopende dossiers te sluiten;

-       bij schrijven van 8 oktober 2018 beklaagt klager zich bij de gerechtsdeurwaarders –samengevat– over de grondslag en de hoogte van de totale vordering. Hierop delen de gerechtsdeurwaarders per e-mail mede dat bij betwisting van de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen klager zich kan wenden tot de burgerlijke rechter;

-       naar aanleiding van de ingediende tuchtklacht hebben de gerechtsdeurwaarders contact opgenomen met het CJIB. Deze heeft bij e-mail van 29 januari 2019 een toelichting van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op het verloop van het handhavingstraject ten laste van klager doorgestuurd naar de gerechtsdeurwaarders

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a)     blindelings de opdracht van het CJIB uitvoeren en niet voldoen aan de onderzoeksplicht alsmede misbruik maken van recht omdat de boetes kennelijk onjuist zijn;

b)     zich medeplichtig maken aan misleiding;

c)     weigeren hem tijdig en correct te informeren omtrent de samenstelling en hoogte van de vordering.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Indien een klacht is ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwer­kings­verband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit de klacht alsmede de overgelegde producties kan niet worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht. Namens de gerechtsdeurwaarders wordt hieromtrent ook niets gesteld. Om die reden worden alle aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. In beginsel dient een gerechtsdeurwaarder zijn ministerie te verlenen en deze als zelfstandig openbaar ambtenaar bij de uitvoering van diens opdrachten een eigen verantwoordelijkheid heeft, waarbij deze zowel met de belangen van zijn opdrachtgever als met die van de wederpartij rekening dient te houden. In het onderhavige geval bestaat die eigen verantwoordelijkheid erin dat marginaal dient te worden getoetst of de aan de gerechtsdeurwaarder verstrekte titels, de uitgevaardigde dwangbevelen dus, voldoende grond bieden voor de tenuitvoerlegging daarvan. Een diepgravend onderzoek wordt van de gerechtsdeurwaarder niet verlangd omdat deze niet op de stoel van de rechter dient te gaan zitten. In dit verband is van belang dat de rechtspersoon te wiens laste de executie plaatsvindt, klager dus, de rechtmatigheid daarvan in een executiegeschil door de executierechter kan laten toetsen. De gerechtsdeurwaarders hebben terecht aangevoerd, zoals blijk uit de e-mail van 8 oktober 2018, dat het niet hun taak is om de juistheid van de vordering te toetsen en klager zich daarvoor kan wenden tot de burgerlijke rechter. Naar het oordeel van de voorzitter faalt dit klachtonderdeel.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Klager stelt dat er sprake is van medeplichtigheid aan misleiding omdat de grondslag van de vordering onjuist is en de door de gerechtsdeurwaarders te innen vordering niet hoger kan zijn dan de verbeurde dwangsommen van in totaal € 5000,-. Uit het verweerschrift volgt dat de gerechtsdeurwaarders de bezwaren van klager en diens adviseur tegen de dwangbevelen hebben doorgestuurd naar het CJIB. Daarnaast heeft het CJIB, naar aanleiding van de ontvangen bezwaren en de door klager ingediende bezwaarprocedures, de gerechtsdeurwaarders op 1 juni 2018 geïnstrueerd 4 dossiers te sluiten. In de overige 8 dossiers heeft het CJIB de instructie aan de gerechtsdeurwaarders om de vordering te innen gehandhaafd. Verder blijkt uit de e-mail van 29 januari 2019 dat de totale vordering is gebaseerd op een bedrag ad

€ 15.000,- aan opgelegde boetes én een bedrag ad € 5000,- aan verbeurde dwangsommen. Zoals opgenomen in overweging 4.2 kan klager indien hij het niet eens is met de vordering zich wenden tot de burgerlijke rechter. Uit het voorgaande blijkt geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen dan wel medeplichtigheid aan misleiding. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat uit het verweerschrift en de overgelegde producties van klager volgt dat de gerechtsdeurwaarders vorderingsspecificaties aan klager hebben verstrekt. Op verzoek van de adviseur is op 25 mei 2018 een overzicht verstrekt en nadat het CJIB op 1 juni 2018 de gerechtsdeurwaarders heeft geïnstrueerd 4 van de 12 dossiers te sluiten. Met behulp van de specificaties heeft klager kennis kunnen nemen van de hoogte en samenstelling van de totale vordering. Enig tuchtrechtelijk handelen is niet gebleken zodat naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder onwillig is geweest duidelijkheid te verschaffen over de (inhoud van de) vorderingen. Het is voor klager niet mogelijk om op te maken welke dossiers zien op de beslissingen van de [   ] ([   ]). Vooral omdat de gerechtsdeurwaarder gebruikt maakt van een eigen codering. Maar ook het CJIB maakt gebruik van hun eigen codering.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2020 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.