ECLI:NL:TGDKG:2020:34 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/661169 / DW RK 19/41

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:34
Datum uitspraak: 20-03-2020
Datum publicatie: 28-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/661169 / DW RK 19/41
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder bewust probeert een vordering te incasseren zonder rekening te houden met de vastgestelde beslagvrije voet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

Beslissing van 20 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 5 november 2019 met zaaknummer C/13/661169 / DW RK 19/41 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/675265 / DW RK 19/607 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 30 januari 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij verweerschrift, ingekomen op 12 maart 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 5 november 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 5 november 2019. Bij brief, ingekomen op 15 november 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 februari 2020 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 maart 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       op 10 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht om diens inkomsten en uitgaven inzichtelijk te maken;

-       op 17 december 2018 ontvangt de gerechtsdeurwaarder het formulier van klager retour. Hierop deelt de gerechtsdeurwaarder per brief aan klager mede dat het op basis van inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel aannemelijk is dat klager en diens partner inkomsten genieten uit hun ondernemingen;

-       op 16 januari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder onder de Sociale Verzekeringsbank beslag gelegd op het AOW-pensioen van klager. Daarbij hanteert de gerechtsdeurwaarder een gehalveerde beslagvrije voet;

-       op 23 januari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van het beslag aan klager betekend;

-       op 23 januari 2019 heeft klager telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder. Daarbij is hij geïnformeerd dat deze bereid is om de beslagvrije voet aan te passen zodra klager de ontbrekende gegevens en bewijsstukken heeft verstrekt.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder bewust probeert een vordering te incasseren zonder rekening te houden met de vastgestelde beslagvrije voet.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Met betrekking tot de klacht overweegt de voorzitter als volgt. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder geen rekening houdt met de beslagvrije voet. Indien die stelling al juist zou zijn, heeft dat niet direct ten gevolge dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld of geble­ken. De gerechtsdeurwaarder heeft klager bij schrijven van 10 december 2018 een opgaveformulier inkomsten en uitgaven verstrekt waarbij klager in de gelegenheid gesteld is om de gerechtsdeurwaarder informatie te verschaffen over de inkomsten en uitgaven van hem en zijn partner teneinde de beslagvrije voet te kunnen bepalen. Blijkens het verweerschrift en de overgelegde producties heeft klager nagelaten dit formulier volledig ingevuld en onderbouwd met de benodigde stukken aan de gerechtsdeurwaarder te retourneren. Ingevolge de bepalingen van artikel 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is klager verplicht om de gerechtsdeurwaarder te informeren over zijn inkomsten en over die van zijn partner. In het onderhavige geval heeft klager geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij en zijn partner al dan niet inkomsten genieten uit hun bij de Kamer van Koophandel ingeschreven ondernemingen. Nu klager dit heeft nagelaten, gaat de gerechtsdeurwaarder voor de berekening van de beslagvrije voet uit van de informatie die hij op dat moment tot zijn beschikking heeft. Daarbij wordt ingevolge artikel 475g lid 2 Rv de beslagvrije voet gehalveerd zolang klager geen informatie verstrekt over de inkomsten van zijn partner. Hierover is klager tijdens het telefoongesprek van 23 januari 2019 geïnformeerd. De gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven de beslagvrije voet aan te passen als de ontbrekende inkomensgegevens worden verstrekt. Klager dient de gerechtsdeurwaarder daarom te voorzien van de benodigde informatie en daarbij te vragen de beslagvrije voet aan te passen. Indien dit niet het gewenste resultaat oplevert kan klager zich wenden tot de gewone rechter.

4.3 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat zijn bezwaren, met betrekking tot de toegezonden documenten en reacties aan de gerechtsdeurwaarder, niet in aanmerking werden genomen (op 7 januari 2019), omdat er nog geen beslag zou zijn gelegd, terwijl een week later (op 16 januari 2019) wel effectief beslag werd gelegd. Een beslag vergt voorbereiding en dat kan alleen maar inhouden dat er bewust niet naar waarheid is verklaard door de gerechtsdeurwaarder.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt.

7.2 De kamer merkt nog wel het volgende op. Hoewel bij klager mogelijk het beeld is ontstaan dat de gerechtsdeurwaarder berekenend is geweest bij de vaststelling van de beslagvrije voet (voor een eventueel nog te leggen beslag), is niet gebleken dat hij klager moedwillig heeft willen misleiden door de discussie over de hoogte daarvan niet al voorafgaand aan de beslaglegging te willen voeren. Een eventuele discussie over de hoogte van de beslagvrije voet is pas opportuun na de beslaglegging. Ter zitting is overigens gebleken dat er nooit een verzoek tot aanpassing is gekomen en het beslag al die tijd ongewijzigd is gebleven.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2020 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.