ECLI:NL:TGDKG:2020:30 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/661747 DW RK 19/68

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:30
Datum uitspraak: 20-03-2020
Datum publicatie: 28-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/661747 DW RK 19/68
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: berisping. De gerechtsdeurwaarders hebben een dagvaarding aan klager betekend die inhoudelijk dubbelzinnig voorkomt.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/661747 DW RK 19/68 Mvd/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

1. [   ],

2. [   ],

en

3. [   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 8 februari 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen het kantoor van beklaagden (hierna: de gerechtsdeurwaarders). Bij verweerschrift, ingekomen op 17 april 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd.  De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 februari 2020 alwaar klager en diens gemachtigde zijn verschenen. De gerechtsdeurwaarders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 maart 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       Bij exploot van 26 september 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders een op 30 augustus 2018 uitgevaardigd dwangbevel aan klager betekend;

-       Bij brief van 28 september 2018 heeft klager aangegeven dat onderdelen van het exploot onleesbaar zouden zijn en heeft hij tevens om een betalingsregeling á € 50,00 verzocht;

-       Bij brief van 10 oktober 2018 heeft klager de gerechtsdeurwaarders gewezen op zijn eerder verzonden brief.

-       Bij e-mail van 25 oktober 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd op de brief van klager.

-       op 14 november 2018 is beslag gelegd onder de uitkeringsinstantie op de uitkering van klager.

-       Op 13 december 2018 heeft de gemachtigde van klager e-mail gestuurd aan de gerechtsdeurwaarders en vervolgens op 2 januari 2019 gerappelleerd.

2. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

a)     klager heeft meermalen getracht met de gerechtsdeurwaarders tot een oplossing te komen door middel van een betalingsregeling van € 50,00 per maand. De gerechtsdeurwaarders hebben niet gereageerd op klagers e-mails van 28 september 2018 en 10 oktober 2018;

b)     klager heeft de e-mail van 25 oktober 2018 van de gerechtsdeurwaarders niet ontvangen. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarders gelegen om klager nogmaals te benaderen. De gerechtsdeurwaarders hebben nagelaten de executie (tijdelijk) stil te leggen hangende de correspondentie;

c)     het loonbeslag is ten onrechte gelegd aangezien klager bereid was in termijnen te betalen;

d)     in het exploot van betekening was geknoeid. Met pen zijn ingekraste teksten toegevoegd, die niet te lezen waren.  

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Nu uit het klachtenformulier niet blijkt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht zich richt en hierop in het verweerschrift niet wordt ingegaan, zullen de gerechtsdeurwaarders van het kantoor [   ] allen als beklaagden worden aangemerkt.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer volgt. Klager heeft naar aanleiding van de betekening van het exploot op 26 september 2018 aan de gerechtsdeurwaarders een e-mail verzonden op 28 september 2018 en vervolgens een rappel op 10 oktober 2018. In het verweerschrift hebben de gerechtsdeurwaarders gesteld dat zij op 25 oktober 2018 hebben gereageerd op het rappel. De gerechtsdeurwaarders hebben erkend niet te hebben gereageerd op de (eerste) e-mail van 28 september 2018, maar hebben daar verder geen verklaring voor gegeven.

4.4 Van een gerechtsdeurwaarder mag verwacht worden dat hij binnen een redelijke termijn (van in beginsel 14 dagen) reageert op correspondentie in een bij hem in behandeling zijnde dossier. De reactie van 25 oktober 2018 door de gerechtsdeurwaarders – op het schrijven van 28 september 2018 van klager – is dus te laat gegeven. Uit de stukken blijkt dat hetzelfde verzuim zich heeft voorgedaan toen de gemachtigde van klager op 13 december 2018 contact opnam met de gerechtsdeurwaarders. Een reactie van de gerechtsdeurwaarders is pas op 4 januari 2019 gevolgd, nadat de gemachtigde van klager de gerechtsdeurwaarders op 2 januari 2019 had gerappelleerd. De klacht is daarom terecht voorgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdelen b. en c. overweegt de kamer dat moet worden aangenomen dat de e-mail van 25 oktober 2018 klager heeft bereikt en klager deze dus heeft ontvangen. De gerechtsdeurwaarders hebben immers het e-mailadres gebruikt waarmee klager heeft gecorrespondeerd richting de gerechtsdeurwaarders. Daar komt nog bij dat (de gemachtigde van) klager ter zitting heeft verklaard dat klager mogelijk de e-mail is kwijtgeraakt. Nu de gerechtsdeurwaarders erop hebben mogen vertrouwen dat de e-mail klager had bereikt en klager daarop niets heeft ondernomen, stond het de gerechtsdeurwaarders vrij om (executie)maatregelen te treffen. Het beslag van 14 november 2018 op de uitkering van klager is daar het resultaat van geweest. De stelling dat de bereidheid van klager om in termijnen te betalen het beslag niet rechtvaardigt, kan niet worden gevolgd. Een aanbod om in termijnen te betalen, hoeft door de schuldeiser niet te worden aanvaard.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer als volgt. Er staan moeilijk leesbare met de hand geschreven aantekeningen in het exploot. Volgens de gerechtsdeurwaarders staat daar ‘sprekend met hem in persoon die weigerde het exploot in ontvangst te nemen zodat ik het exploot aan’. De gerechtsdeurwaarders wijten dit aan de situatie aan de deur die de gerechtsdeurwaarder sub 1 ertoe bracht sneller dan gebruikelijk het exploot aan te vullen. Zonder verdere toelichting, die ter zitting niet is gegeven, is voor de kamer de vraag of gerechtsdeurwaarder sub 1 niet iets meer rust had kunnen nemen om het exploot op leesbare wijze aan te vullen.  Ook los van de onleesbaarheid kleven er gebreken aan het exploot. Zo is geen renvooi geplaatst bij de doorgehaalde tekst. Daarnaast, als het relaas van de gerechtsdeurwaarders over de feitelijke situatie juist is, had ook de tekst ‘omdat ik aan dat adres niemand aantrof (…)’ doorgehaald moeten worden. Nu is het exploot dubbelzinnig over wat zich bij de betekening heeft voorgedaan, wat temeer klemt nu klager ter zitting heeft gesteld dat helemaal niet met hem is gesproken en dat hij het exploot in de brievenbus heeft aangetroffen.

4.7 Nu een exploot als dwingend bewijs geldt van de daarin gerelateerde omstandigheden, wordt van de gerechtsdeurwaarder verlangd daarin of daarop naar waarheid te verklaren. Dit is de kern van de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder (ECLI:NL:GHAMS:2018:992). De kamer gaat niet uit van opzet van gerechtsdeurwaarder sub 1, maar nu de inhoud van het betekende exploot dubbelzinnig is, valt hem wel een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.8 Op grond van het voorgaande wordt de na te noemen maatregel aan de gerechtsdeurwaarders opgelegd.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

-       € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

-       € 410,00 aan kosten van klager vastgesteld op een forfaitair bedrag van

€ 50,00 en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 360,00 (1 punt voor de opstellen van het klachtschrift, 1 punt voor de mondelinge behandeling; waarde per punt € 180,00).

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dienen te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klachtonderdelen a. en d. gegrond;

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-       legt aan gerechtsdeurwaarders ten aanzien van de gegronde klachtonderdelen de maatregel van berisping op;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de proceskosten van klager, te begroten op € 410,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling aan klager van zijn kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ad € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarders wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2020 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.