ECLI:NL:TGDKG:2020:28 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/664938 DW RK 19/187

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:28
Datum uitspraak: 24-03-2020
Datum publicatie: 01-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/664938 DW RK 19/187
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De vordering betreffende een restschuld van een hypothecaire lening is middels aanmaningsbrieven gestuit . De gerechtsdeurwaarder heeft meerdere malen niet binnen een redelijke termijn op e-mails heeft gereageerd, dan wel pas nadat een rappel aan de gerechtsdeurwaarder is verzonden. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel van berisping en veroordeling proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/664938 DW RK 19/187 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 15 april 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 juni 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 maart 2020.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij exploot van 12 oktober 2017 is een hernieuwd bevel tot betaling aan klaagster gedaan uit krachte van de notariële akte van 20 februari 2004, van welke akte de grosse bij exploot van 18 september 2012 aan klaagster is betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 16 oktober 2017 heeft de zus van klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht op welke grondslag het bevel is gebaseerd, nu de betreffende vordering op 8 oktober 2017 door ABN Amro Bank N.V. is opgeheven. De zus van klaagster heeft haar per e-mail op 25 oktober 2017 en

1 november 2017 gerappelleerd.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft zich bij e-mail van 24 november 2017 op het standpunt gesteld dat de vordering is vastgelegd in een notariële akte en tevens dat er geen kwijting is verleend en de vordering ook niet is verjaard.

-           Hierop heeft de zus van klaagster bij e-mails van 24 en 27 november 2017 gereageerd.

-           Bij brief van 7 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een afschrift van de hypotheekakte van 20 februari 2004 verstrekt alsmede een specificatie van de vordering. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven akkoord te gaan met een minimale regeling met het verzoek uiterlijk 21 december 2017 een betalingsvoorstel te doen.

-           Bij e-mail van 11 december 2017 heeft de zus van klaagster de vordering (wederom) betwist en de gerechtsdeurwaarder verzocht het dossier te sluiten. Bij e-mail van 20 december 2017 heeft de zus van klaagster haar e-mail van 11 december 2017 gerappelleerd.

-           Bij brief van 18 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een kopie van het exploot van 18 september 2012 verstrekt en zich nogmaals op het standpunt gesteld dat de vordering niet is verjaard. Tevens is klaagster verzocht om binnen een week een kopie van de BKR-registratie aan de gerechtsdeurwaarder te verstrekken, bij gebreke waarvan de executie zal worden opgestart. 

-           Bij e-mail van 27 december 2017 heeft de zus van klaagster de gerechtsdeurwaarder wederom verzocht het dossier te sluiten.

-           Bij e-mail van 2 januari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de zus van klaagster verzocht om haar stellingen met stukken te onderbouwen, zodat deze stukken kunnen worden voorgelegd aan de opdrachtgever.

-           Bij e-mail van 5 februari 2018 heeft de zus van klaagster de gerechtsdeurwaarder een print van de site van de BKR toegezonden en verzocht om een bevestiging dat het dossier is gesloten. Bij e-mail van

13 februari 2018 heeft de zus van klaagster haar e-mail van 5 februari 2018 gerappelleerd.

-           Bij brief van 14 maart 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat de vermelding in het BKR-register is gebaseerd op een vergissing en dat BKR is verzocht om deze onjuiste vermelding te verwijderen.

-           Bij e-mail van 5 april 2018 heeft de zus van klaagster zich wederom op het standpunt gesteld dat de verjaring niet rechtsgeldig is gestuit.

-           Bij brief van 16 mei 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het beroep op verjaring verworpen. Hierop heeft de zus van klaagster bij e-mail van 24 mei 2018 gereageerd, waarop de gerechtsdeurwaarder bij brief van 25 juni 2018 heeft gereageerd.

-           Bij brief van 24 juli 2018 heeft [ ] (hierna: [ ]), van [ ], namens klaagster verzocht om aan te geven onder welke condities de opdrachtgever bereid is tot sanering c.q. kwijtschelding over te gaan. Hierbij is expliciet aangegeven dat klaagster de gestelde vordering geenszins erkent.

-           Bij brief van 24 juli 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder [ ] verzocht om een concreet voorstel tegen finale kwijting, teneinde dit aan de opdrachtgever te kunnen voorleggen.

-           Bij brief van 21 augustus 2018 heeft [ ] de gerechtsdeurwaarder nogmaals verzocht om aan te geven onder welke condities de opdrachtgever bereid is de omstreden - en niet erkende schuld - kwijt te schelden.

-           Bij brief van 11 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster gesommeerd uiterlijk 19 februari 2019 tot betaling over te gaan, teneinde beslag op roerende zaken op 26 februari 2019 te voorkomen. Hierop heeft [ ] bij brief van 14 februari 2019 gereageerd, waarop de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 19 februari 2019 heeft gereageerd.

-           Bij brief van 20 februari 2019 heeft [ ] namens klaagster een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 25 maart 2019 gereageerd.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: ondanks meerdere verzoeken niet heeft aangetoond dat er rechtsgeldige rechtshandelingen zijn verricht om de vordering te stuiten;

b: ondanks meerdere verzoeken niet een onderbouwing van de grondslag van de vordering heeft overgelegd;

c: de BKR-registratie buiten zijn bevoegdheid heeft laten aanpassen, nadat klaagster hem ervan op de hoogte had gebracht dat de registratie met betrekking tot de vordering was verwijderd;

d: in strijd met de AVG heeft gehandeld door stukken van haar dossier aan haar zus te verstrekken, zonder dat zij daartoe gemachtigd was;

e: de overige bewoners op haar verblijfadres ten onrechte betrekt in het aangekondigde boedelbeslag;

f: stelselmatig veel te laat op haar verzoeken reageert, informatie achterhoudt en verstrekte informatie negeert.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. 

5.2 Nu de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klaagster onder zijn verantwoordelijkheid valt, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder is belast met de invordering van een restschuld van een hypothecaire lening, welke geldlening klaagster en haar voormalige partner hebben afgesloten bij de ABN Amro Bank N.V. Op grond van artikel 3:317 Burgerlijk Wetboek wordt verjaring van een rechtsvordering gestuit door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De gerechtsdeurwaarder stelt dat de vordering middels brieven van juli en augustus 2013, gericht aan klaagster en haar voormalige partner op het toenmalige gezamenlijke woonadres, is gestuit. Dat de voormalige partner van klaagster haar kennelijk niet op de hoogte heeft gebracht van de genoemde brieven kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Geschillen met betrekking tot verjaringsperikelen dienen op grond van het bepaalde in artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te worden voorgelegd aan de bevoegde voorzieningenrechter. Voor de tuchtrechter is hier verder geen taak weggelegd.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat de grondslag voor de vordering de restschuld uit hoofde van de hypothecaire geldlening na verkoop van het onderpand betreft. Dit is door de gerechtsdeurwaarder meerdere malen aan klaagster toegelicht. De klacht stuit hierop af.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat de verwijdering van de registratie van de betreffende vordering uit het BKR-register niet automatisch betekent dat de vordering zou zijn verjaard dan wel is afgedaan. Bovendien blijkt uit de overgelegde producties dat de verwijdering uit het BKR-register was gebaseerd op een vergissing. De gerechtsdeurwaarder heeft de schuldeiser weliswaar gewezen op de verwijdering van de vordering uit het BKR-register, maar is niet bevoegd om registraties in het BKR-register te wijzigen. Hiertoe is alleen de schuldeiser bevoegd. Niet gebleken dan wel aannemelijk is gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder zich actief heeft ingezet om de registratie van de vordering in het BKR-register in het nadeel van klaagster aangepast te krijgen.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat uit de e-mails van de zus van klaagster blijkt dat zij namens klaagster heeft gecorrespondeerd met de gerechtsdeurwaarder en ook volledig op de hoogte was van het dossier van klaagster. De door de gerechtsdeurwaarder per post verzonden stukken zijn verzonden aan klaagster op het adres van haar zus, omdat klaagster woonachtig is op het adres van haar zus. Uit de inhoud van de brieven blijkt genoegzaam dat deze zijn gericht aan klaagster. Dat klaagster en haar zus beiden [ ] heten kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Er kan de gerechtsdeurwaarder hier geen tuchtrechtelijk laakbaar verwijt worden gemaakt.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer dat klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in staat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, dus ook op haar roerende zaken. Dat [ ] in zijn brief van 24 juli 2018 heeft aangegeven dat klaagster al haar bezittingen is kwijtgeraakt, maakt niet dat hiermee vast is komen te staan dat zij ten tijde van de aankondiging beslag op roerende zaken op 11 februari 2019 ook geen roerende zaken bezat. Nadat de zus van klaagster en [ ] aannemelijk hadden gemaakt dat op het betreffende adres geen verkoopwaardige roerende zaken van klaagster aanwezig zijn, is afgezien van het aangekondigde beslag. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder meerdere malen niet binnen een redelijke termijn op e-mails heeft gereageerd, dan wel pas nadat een rappel aan de gerechtsdeurwaarder is verzonden. Uit de mondelinge toelichting van klaagster ter zitting kwam duidelijk naar voren dat het uitblijven van reacties tot veel stress leidde. De gerechtsdeurwaarder was voor een inhoudelijke reactie op de e-mailberichten van klaagster weliswaar afhankelijk van de opdrachtgever, maar van de gerechtsdeurwaarder had wel mogen worden verwacht dat hij in ieder geval de ontvangst van de e-mailberichten had bevestigd en daarbij had vermeld dat de e-mailberichten zouden worden doorgezonden naar de opdrachtgever. Dit is door de gerechtsdeurwaarder ook erkend. Dit klachtonderdeel is dan ook terecht voorgesteld.

5.9 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder een maatregel opleggen. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-- .Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,--.

5.10 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

5.11 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart klachtonderdeel f gegrond;

-      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, begroot op € 50,--;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,--, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. D. Bode en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.