ECLI:NL:TGDKG:2020:22 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/668191 / DW RK 19/315

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:22
Datum uitspraak: 25-02-2020
Datum publicatie: 27-02-2020
Zaaknummer(s): C/13/668191 / DW RK 19/315
Onderwerp: KBvG
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht ziet op het niet behalen van de benodigde aantal PE-punten. Klacht gegrond, maatregel van geldboete en proceskostenveroordeling.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 februari 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/668191 / DW RK 19/315 ED/WdJ ingesteld door:

Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) ,

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde: [ ],

tegen:

[ ],

voormalig toegevoegd gerechtsdeurwaarder,

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 21 juni 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 7 januari 2020 op de klacht gereageerd. De voorzitter heeft het aanhoudingsverzoek van de gerechtsdeurwaarder vanwege onvoldoende klemmende redenen afgewezen.De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 januari 2020 alwaar de gemachtigde van klaagster is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 25 februari 2020.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Uit artikel 5 lid 1 van de Verordening Beroepsstage & Permanente educatie KBvG (hierna: Verordening) volgt dat ieder lid van de KBvG verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het ondernemerschap van de gerechtsdeurwaarder, op het gebied van juridische dienstverlening en op alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.

-          Aan de in voornoemd artikel 5 neergelegde verplichting is voldaan als een lid binnen een tijdvak een door het bestuur van de KBvG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald (artikel 6 Verordening). In dit geval betreft het tijdvak 2017-2018, waarin de (beklaagde) gerechtsdeurwaarder minimaal 30 opleidingspunten diende te behalen.

-          Omdat de gerechtsdeurwaarder is gedefungeerd per 30 juni 2017 zijn de te behalen punten, op grond van artikel 10 lid 4 van het Reglement Beroepsstage & Permanente educatie KBvG, naar rato berekend. Het voor de gerechtsdeurwaarder te behalen punten is daardoor op 7,5 gesteld.

-          Bij e-mail van 25 januari 2019 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een PE-overzicht toegezonden, waaruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder in het tijdvak 2017-2018 geen punten heeft behaald.

3. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder zich niet te hebben gehouden aan de uit de Verordening voortvloeiende verplichting om de benodigde aantal PE-punten voor het tijdvak 2017-2018 te behalen. 

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat zij er gelet op de eerdere vrijstelling vanuit ging dat ze voor de periode 2017-2018 ook geen PE-punten hoefde te halen. Na het beëindigen van haar carrière als gerechtsdeurwaarder heeft zij geen aandacht meer geschonken aan inkomende e-mailberichten van de KBvG. De gerechtsdeurwaarder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zij in de betreffende periode weinig heeft gewerkt en daardoor slechts een gering voordeel heeft gehad bij het verzuimen van de te behalen PE-punten.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Uit de door partijen overgelegde stukken is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder over de periode 2017-2018 geen opleidingspunten heeft behaald, terwijl dat er 7,5 hadden moeten zijn. De kamer acht de klacht daarom gegrond. De gerechtsdeurwaarder heeft niet voldaan aan haar wettelijke verplichting. De door de gerechtsdeurwaarder vermelde omstandigheden op grond waarvan niet tijdig aan de verplichting is voldaan, komen voor haar risico.

5.3 De kamer ziet aanleiding tot het opleggen van na te noemen maatregel. Ingegeven door vaste jurisprudentie op dit punt, waaronder de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS: 2008:BF2209, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder een boete van € 200,00 per niet behaalde punt opleggen. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet, in samenhang met de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de kosten van de procedure, die worden begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,00.

5.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een geldboete ter hoogte van  

€ 1.500,00 op, waarbij de in artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,00, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. I.M. Nusselder en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.