ECLI:NL:TGDKG:2020:21 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/668217 / DW RK 19/319
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2020:21 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-02-2020 |
Datum publicatie: | 25-02-2020 |
Zaaknummer(s): | C/13/668217 / DW RK 19/319 |
Onderwerp: | Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht ziet op het niet behalen van de benodigde aantal PE-punten. De kamer overweegt dat het in dit specifieke geval tot op zekere hoogte verschoonbaar is dat klager zijn verplichting tot het behalen van de benodigde aantal PE-punten uit het oog is verloren en niet is nagekomen. Klacht gegrond, maatregel van berisping. De kamer ziet af van het opleggen van een geldboete, omdat klager voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een serieus draagkrachtprobleem heeft en hij bovendien al wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Oplegging van de gebruikelijke boete zou in dit specifieke geval onevenredig leedtoevoegend zijn. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 25 februari 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/668217 / DW RK 19/319 ED/WdJ ingesteld door:
Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) ,
gevestigd te Den Haag,
klaagster,
gemachtigde: [ ],
tegen:
[ ],
voormalig toegevoegd gerechtsdeurwaarder,
beklaagde.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 12 juni 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 juli 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 januari 2020 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op
25 februari 2020.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Uit artikel 5 lid 1 van de Verordening Beroepsstage & Permanente educatie KBvG (hierna: Verordening) volgt dat ieder lid van de KBvG verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het ondernemerschap van de gerechtsdeurwaarder, op het gebied van juridische dienstverlening en op alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.
- Aan de in voornoemd artikel 5 neergelegde verplichting is voldaan als een lid binnen een tijdvak een door het bestuur van de KBvG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald (artikel 6 Verordening). In dit geval betreft het tijdvak 2017-2018, waarin de (beklaagde) gerechtsdeurwaarder minimaal 30 opleidingspunten diende te behalen.
- Omdat de gerechtsdeurwaarder is gedefungeerd per 1 februari 2018 zijn de te behalen punten, op grond van artikel 10 lid 4 van het Reglement Beroepsstage & Permanente educatie KBvG, naar rato berekend. Het voor de gerechtsdeurwaarder te behalen punten is daardoor op 16 gesteld.
- Bij e-mail van 25 januari 2019 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een PE-overzicht toegezonden, waaruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder in het tijdvak 2017-2018 slechts 4 punten heeft behaald.
3. De klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder zich niet te hebben gehouden aan de uit de Verordening voortvloeiende verplichting om de benodigde aantal PE-punten voor het tijdvak 2017-2018 te behalen.
4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht niet weersproken, maar heeft wel de omstandigheden belicht waaronder de tekortkoming heeft plaatsgevonden. Voor zover van belang wordt hierna op zijn reactie ingegaan.
5. De beoordeling van de klacht
5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
5.2 Uit de door partijen overgelegde stukken is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder over de periode 2017-2018 12 opleidingspunten te weinig heeft behaald. De gerechtsdeurwaarder heeft niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting. De kamer acht de klacht daarom gegrond.
5.3 Aan de orde is vervolgens de vraag of aan klager een maatregel dient te worden opgelegd. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen financieel voordeel heeft gehad ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders die wel opleidingskosten hebben moeten maken, omdat hij de cursussen kosteloos kon volgen aangezien deze door het gerechtsdeurwaarderskantoor werden betaald. Klager ziet hiermee echter over het hoofd dat het financiële voordeel ook is gelegen in de tijd die de gerechtsdeurwaarder bespaarde door geen cursussen voor te bereiden en te volgen. De gerechtsdeurwaarder had door het niet volgen van cursussen meer tijd over om omzet te genereren. De kamer verwijst hiervoor naar een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 21 juni 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:2395).
5.4 Klager heeft tevens aangevoerd dat zijn echtgenote in 2015 is overleden aan alvleesklierkanker na een huwelijk van 37 jaar en dat het vanaf dat moment steeds slechter met hem ging en hij nu nog steeds in een zogenaamde overleefmodus verkeert. Klager kon weliswaar zijn werkzaamheden als gerechtsdeurwaarder uitvoeren omdat dat zijn enige houvast was, maar hij was niet in staat om aan bijzaken te denken, zoals het volgen van PE-uren. Daarbij kwam ook de omstandigheid dat duidelijk werd dat klager zijn baan zou verliezen vanwege het verlies van de grootste opdrachtgever van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Klager heeft sinds 1 februari 2018 een WW-uitkering, welke uitkering afloopt in juli 2020. Gelet op de leeftijd van klager is de kans dat hij een nieuwe baan zal vinden zeer gering. Klager zal de periode vanaf juli 2020 tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd in 2023 met eigen financiële middelen moeten overbruggen.
5.5 De kamer overweegt dat het in dit specifieke geval tot op zekere hoogte verschoonbaar is dat klager zijn verplichting tot het behalen van de benodigde aantal PE-punten uit het oog is verloren en niet is nagekomen. De kamer acht het opleggen van de maatregel van berisping in dit geval passend en geboden. De kamer ziet af van het opleggen van een geldboete, omdat klager voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een serieus draagkrachtprobleem heeft en hij bovendien al op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet, in samenhang met de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die worden begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-. Oplegging van de gebruikelijke boete zou in dit specifieke geval onevenredig leedtoevoegend zijn.
5.6 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond.
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld.
Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, en
mr. I.M. Nusselder en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.