ECLI:NL:TGDKG:2020:20 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/662281 DW RK 19/89

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:20
Datum uitspraak: 25-02-2020
Datum publicatie: 27-02-2020
Zaaknummer(s): C/13/662281 DW RK 19/89
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd het beslag op roerende zaken op te heffen ondanks dat klager middels facturen had aangetoond dat de in beslag genomen goederen niet aan hem toebehoren. De openbare verkoop is vervolgens alsnog op basis van de reeds bij de gerechtsdeurwaarder in bezit zijnde stukken niet doorgegaan. Nu de gerechtsdeurwaarder niet heeft verzocht om nadere bewijsstukken en klager na 19 februari 2019 ook geen nadere stukken heeft overgelegd, kan de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat de openbare verkoop gewoon zou doorgaan worden gezien als loos dreigement. Dit is in strijd met artikel 8 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders. Klacht gegrond, geen maatregel opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 februari 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/662281 DW RK 19/89 ED/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 19 februari 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 mei 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 januari 2020 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 25 februari 2020.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klager gewezen vonnis van 22 september 2010 van de kantonrechter te Rotterdam.

-           Bij brief van 18 januari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag roerende zaken aangekondigd tegen 31 januari 2019.

-           Op 31 januari 2019 is beslag roerende zaken gelegd met aanzegging dat de openbare verkoop ervan zal plaatsvinden op 1 maart 2019.

-           Bij e-mail van 1 februari 2019 heeft klager aangegeven dat de in beslag genomen goederen niet van hem zijn en heeft hij de gerechtsdeurwaarder verzocht het beslag op te heffen.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder weigert het gelegde beslag op de inboedel op het adres [ ] te [ ] op te heffen, ondanks dat hij heeft aangetoond dat de inboedel niet van hem is;

b: de gerechtsdeurwaarder hem niet correct heeft bejegend.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de verweervoerende gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van de beslissing is hiermee al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

5.3 De kamer overweegt dat indien een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarvan een derde eigendom pretendeert, het aan die derde is om aan te tonen dat de zaken hem in eigendom toebehoren. Klager heeft bij e-mail van 1 februari 2019 middels facturen aangetoond dat de in beslag genomen goederen niet aan hem toebehoren. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij, voordat hij tot opheffing van het beslag is overgegaan, nadere bewijsstukken wilde zien dat de betalingen van de betreffende roerende zaken daadwerkelijk van de rekening van de B.V. van klager zijn afgeschreven. Niet is aangetoond echter dat de gerechtsdeurwaarder om nadere bewijsstukken heeft verzocht.

5.4 Door de gerechtsdeurwaarder is niet betwist dat klager op 19 februari 2019 contact met zijn kantoor heeft opgenomen, omdat het beslag na het overleggen van de facturen niet was opgeheven. Evenmin is betwist dat aan klager is medegedeeld dat de geplande openbare verkoop van de in beslag genomen goederen gewoon door zou gaan. De kamer constateert dat de openbare verkoop vervolgens alsnog op basis van de reeds bij de gerechtsdeurwaarder in bezit zijnde stukken niet is doorgegaan. Nu de gerechtsdeurwaarder niet heeft verzocht om nadere bewijsstukken en klager na 19 februari 2019 ook geen nadere stukken heeft overgelegd, kan de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat de openbare verkoop gewoon zou doorgaan worden gezien als loos dreigement. Dit is in strijd met artikel 8 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders.

5.5  De kamer is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de klacht gegrond is en dat er geen termen aanwezig zijn om tot het opleggen van een maatregel over te gaan, nu het beslag op de roerende zaken reeds is opgeheven.

5.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        ziet af van het opleggen van een maatregel;

-        bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder het door klager betaalde griffierecht ad

€ 50,00 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. I.M. Nusselder en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.