ECLI:NL:TGDKG:2020:13 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/672940 / DW RK 19/520

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:13
Datum uitspraak: 28-01-2020
Datum publicatie: 30-01-2020
Zaaknummer(s): C/13/672940 / DW RK 19/520
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarders niet volgens de wet handelen en hem tijdens een telefoongesprek op een verkeerd spoor hebben gezet, waardoor hij niet bij de zitting aanwezig is geweest. De kamer is het eens met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 januari 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 17 september 2019 met zaaknummer C/13/659664 / DW RK 18/658 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/672940 / DW RK 19/520 ED/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 28 december 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor van beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 maart 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 17 september 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 17 september 2019. Bij e-mail, ingekomen op 29 september 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 december 2019 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 28 januari 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- de besloten vennootschap [ ]. heeft haar vordering op klager gecedeerd aan de besloten vennootschap [ ]. (hierna: [ ]);

- op 28 mei 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders de dagvaarding aan klager in persoon betekend;

- bij vonnis van de rechtbank Lelystad van 9 december 2015 is klager veroordeeld tot betaling van een geldsom en de proceskosten aan [ ]. Het vonnis is op tegenspraak gewezen; in het vonnis is opgenomen dat klager in persoon is verschenen;

- op 20 januari 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders de grosse van het vonnis aan klager betekend;

- op 27 februari 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders ten laste van klager beslag gelegd onder de naamloze vennootschap [ ].

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a) niet volgens de wet handelen;

b) hem tijdens een telefoongesprek op een verkeerd spoor hebben gebracht waardoor hij niet bij de rechtszitting aanwezig is geweest .

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Indien een klacht is ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwer­kings­verband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit de klacht alsmede de overgelegde producties kan niet worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht. Namens de gerechtsdeurwaarders wordt hieromtrent ook niets gesteld. Om die reden worden alle aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter als volgt. Klager is op 9 december 2015 bij vonnis veroordeeld en heeft nadien nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarders gelegde beslag is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager.

4.3 In zoverre het klachtonderdeel betrekking heeft op de beslagvrije voet geldt deze in beginsel niet indien er sprake is van een beslaglegging onder een bankinstelling. Onder omstandigheden kan er sprake van zijn dat toch een beslagvrije voet moet worden toegepast omdat uitgangspunt is dat klager een bestaansminimum moet overhouden om van te leven. Aan het doel en de strekking van de beslagvrije voet wordt afbreuk gedaan als door het beslag op een bankrekening geen geld meer ter beschikking is voor het primaire levensonderhoud van de beslagdebiteur.

In het onderhavige geval heeft klager niet met bewijsstukken of feiten aangetoond dat er destijds sprake zou zijn van betalingen op diens bankrekening die zich verzetten tegen een bankbeslag. Bij gebreke van deze informatie kunnen de gerechtsdeurwaarders niet beoordelen of er al dan niet een beslagvrije voet moet worden toegepast. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken zodat naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de voorzitter als volgt. Uit het vonnis van 9 december 2015 blijkt dat het vonnis op tegenspraak is gewezen en dat klager derhalve in de procedure is verschenen en verweer heeft gevoerd. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat hij destijds zijn eindrekening (van [ ]) heeft ontvangen en betaald. Zonder enig bericht vooraf van [ ] heeft klager in 2015 bezoek gekregen van de gerechtsdeurwaarders, waarna klager is opgeroepen om te verschijnen voor de rechter. Op enig moment heeft klager te horen gekregen dat hij niet op de terechtzitting hoefde te verschijnen. Na de veroordeling heeft klager contact gehad met [ ] om de beslaglegging te beëindigen, maar daar heeft klager niets op terug gehoord. Bovendien heeft klager ook contact gehad met [ ], maar [ ] heeft doorgegeven dat klager geen schuld bij hen heeft openstaan. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarders een onderzoek hadden moeten doen naar de hoogte van de eindafrekening.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Daarbij lijken de nieuwe klachten zich tegen [ ] en [ ] te richten. Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen alleen klachten tegen gerechtsdeurwaarders worden voorgelegd aan de kamer.

7.3 In het verlengde van de beslissing van de voorzitter geeft de kamer klager mee dat de onderzoeksplicht van de gerechtsdeurwaarders zich beperkt tot de summiere toets of het vonnis van 9 december 2015 voor tenuitvoerlegging uitvoering vatbaar was. Een ander (uitgebreid) onderzoek naar de (achtergrond van de) vordering is met die beperking niet aan de orde.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, mr. I.M. Nusselder en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.