ECLI:NL:TGDKG:2020:12 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/672365 / DW RK 19/496

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:12
Datum uitspraak: 28-01-2020
Datum publicatie: 30-01-2020
Zaaknummer(s): C/13/672365 / DW RK 19/496
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarders geen aandacht hebben besteed aan zijn brieven en stelselmatig hebben geweigerd om zaken te bespreken. Daarnaast hebben zij er niet alles aan gedaan om tot een oplossing te komen met klager. De kamer is het eens met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 januari 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 27 augustus 2019 met zaaknummer C/13/656233 / DW RK 18/562 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/672365 / DW RK 19/496 ED/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [    ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 25 oktober 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen (een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 november 2018, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 27 augustus 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) toegezonden bij brief van 27 augustus 2019. Bij e-mail, ingekomen op 10 september 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 december 2019 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 2 zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 28 januari 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        op 21 juli 2017 heeft de woningbouwvereniging [    ] (hierna: [    ]) de gerechtsdeurwaarders opgedragen achterstallige huurpenningen te innen ten laste van klager;

-        op 25 september 2017 is een betalingsregeling getroffen tussen klager en de gerechtsdeurwaarders. Ingaande per 1 november 2017 tot en met 1 november 2019 dient klager maandelijkse een bedrag te voldoen onder de voorwaarde dat hij eveneens de toekomstige huurpenningen stipt en volledig voldoet. Nadien heeft klager nagelaten dat stipt en volledig te voldoen. De gerechtsdeurwaarders hebben klager vervolgens op 22 januari 2018 gedagvaard;

-        bij e-mail van 28 februari 2018 tracht klager na de zitting in contact te komen met het gerechtsdeurwaarderskantoor. Nadat een tweede e-mail van klager is ontvangen reageren de gerechtsdeurwaarders per e-mail van 4 april 2018;

-        bij vonnis (op tegenspraak) van de rechtbank Lelystad van 20 juni 2018 is klager veroordeeld tot betaling van een geldsom en de proceskosten aan [    ]. In totaal is klager een bedrag ad € 995,86 verschuldigd. De huurachterstand is niet in dit bedrag opgenomen omdat deze na de dagvaarding geheel is ingelopen;

-        bij brief van 21 juni 2018 sommeren de gerechtsdeurwaarders klager tot betaling van het krachtens de veroordeling verschuldigde bedrag, verminderd met de teveel door [    ] ontvangen voorschotten voor de stookkosten;

-        bij e-mail van 25 juni 2018 informeert klager dat hij het restant verschuldigde voldoet minus het nasalaris ad € 100,-. De gerechtsdeurwaarders hebben besloten geen bevelschrift voor het nasalaris aan te vragen. Na ontvangst van het bedrag ad € 198,32 is het dossier op het gerechtsdeurwaarderskantoor gesloten;

-        op 24 juni 2018 neemt klager contact op met [    ] omdat hij de huurpenningen voor de maand juli 2018 niet kan voldoen en stelt hij een betalingsregeling voor;

-        bij e-mail van 4 juli 2018 treffen de gerechtsdeurwaarders in opdracht van [    ] met klager een betalingsregeling waarmee de huur van juli 2018 in zes termijnen wordt voldaan;

-        op 15 augustus 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders klager abusievelijk een brief toegestuurd dat de huur van augustus 2018 niet volledig is voldaan;

-        bij e-mail van 19 augustus 2018 reageert klager op de ontvangen brief;

-        bij e-mail van 20 augustus 2018 stuurt een medewerker van de gerechtsdeurwaarders een reactie. Vanwege de bejegening in de e-mail heeft de medewerker na verzending telefonisch contact opgenomen met klager om diens bezwaren en de bejegening uit te spreken waarop zij bij brief van 9 januari 2017 inhoudelijk reageren.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a)      vele keren in gebreke zijn gebleven;

b)      geen aandacht hebben besteed aan zijn brieven alsmede zijn opmerkingen en stelselmatig hebben geweigerd om zaken op het gerechtsdeurwaarderskantoor te bespreken;

c)      hem discrimineren;

d)     er niet alles aan hebben gedaan om tot een oplossing te komen en er geen reden was om tot dagvaarding over te gaan alsmede dat een onnodige betalingsregeling is getroffen;

e)      de gemaakte proceskosten voor de gerechtelijke procedure en deze tuchtklacht dienen te vergoeden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Ingevolge het daartoe bepaalde in de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen slechts klachten worden ingediend tegen gerechtsdeurwaarders (waaronder mede worden begrepen waarnemend-, toegevoegd- en kandidaat-gerechtsdeurwaarders). Klachten tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor of medewerkers van een kantoor worden daarbij geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders, die voor dit kantoor c.q. de medewerkers verantwoordelijk zijn. Namens de gerechtsdeurwaarders wordt hieromtrent niets gesteld. Om die reden worden alle aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de formulering van dit klachtonderdeel niet kan worden opgemaakt op welk handelen van de gerechtsdeurwaarders dit ziet en welk verwijt de gerechtsdeurwaarders daarbij treft. In zoverre het klachtonderdeel betrekking heeft op de gerechtelijke procedure en de inhoud van het vonnis kunnen de bezwaren van klager hiertegen niet leiden tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarders klachtwaardig hebben gehandeld. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de door klager en de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties volgt dat zij veelvuldig hebben gecommuniceerd. Klager kan de gerechtsdeurwaarders niet verwijten dat de informatie en gegeven antwoorden niet hebben geleid tot het voor hem gewenste resultaat. Verder blijkt uit de e-mail van 4 april 2018 dat klager tijdens kantooruren welkom is bij de informatiebalie van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Er geldt geen plicht voor de gerechtsdeurwaarders om de bezwaren van klager op het kantoor te bespreken. Temeer omdat de bezwaren van klager grotendeels betrekking hebben op hetgeen waarover de rechter bij vonnis van 20 juni 2018 reeds uitspraak heeft gedaan.

4.4 In zoverre het klachtonderdeel betrekking heeft op uitblijven van een reactie dan wel niet tijdig reageren op e-mails van klager overweegt de voorzitter als volgt. Het feit dat de gerechtsdeurwaarders niet tijdig hebben gereageerd op de e-mail van 28 februari 2018 is in het onderhavige geval niet laakbaar. De inhoud van het bericht ziet op het destijds aanhangige geschil en zoals de gerechtsdeurwaarders in de e-mail van 4 april 2018 vermelden, dient de correspondentie tijdens een gerechtelijke procedure via de rechtbank te verlopen.

Aangaande de e-mailcorrespondentie tussen 19 en 21 augustus 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders erkend dat in de e-mail van 20 augustus 2018 klager onheus is bejegend door een medewerker. Na verzending van de e-mail heeft deze medewerker kennelijk direct telefonisch contact opgenomen met klager waarbij één en andermet hem is uitgesproken. Blijkens de e-mail van klager op 21 augustus 2018 is het gesprek ook goed afgesloten. In dezelfde e-mail beklaagt klager zich wederom over de juridische procedure en het verrekenen van de voorschotten die [    ] voor de stookkosten heeft berekend. De gerechtsdeurwaarders nemen de berichten van klager, zoals blijkt uit de e-mails van 4 juli 2018 en 20 augustus 2018 om onnodige reacties te voorkomen, ter kennisgeving aan temeer omdat het dossier waarover hij zich beklaagt reeds is gesloten en klager zich voor de hoogte van de voorschotten moet wenden tot [    ]. Hieruit volgt dat klager niet met een nieuw bezwaar is gekomen waarop de gerechtsdeurwaarders inhoudelijk moeten reageren. Gelet op het voorgaande is naar oordeel van de voorzitter ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat klager volstaat met een algemeenheid zonder nadere toelichting of onderbouwing. De enkele niet nader door klager onderbouwde of toegelichte stelling is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen. Derhalve is naar het oordeel van de voorzitter ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat de klacht ziet op de periode tot en met de uitspraak van het vonnis van 20 juni 2018. Nu de klacht betrekking heeft op de gerechtelijke procedure alsmede de inhoud van het vonnis kunnen de bezwaren van klager hiertegen niet leiden tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarders klachtwaardig hebben gehandeld.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter als volgt. De kamer is niet bevoegd een vergoeding van de proceskosten, voortvloeiende uit het vonnis van 20 juni 2018, toe te kennen. Het verzoek van klager met betrekking tot het vergoeden van de proceskosten zal de kamer dan ook passeren. Nu er geen sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen bestaat er voor de kamer ingevolge de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders ook geen aanleiding jegens de gerechtsdeurwaarders een kostenveroordeling voor deze procedure op te leggen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarders zich niet hebben gedragen zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt door:

a)      zich niet sociaal op te stellen;

b)      niet tot een oplossing te willen komen met klager;

c)      niet open en eerlijk zijn;

d)     klager te betichten van het niet nakomen van afspraken;

e)      fout op fout te maken, maar ze niet te willen erkennen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 De kamer merkt voor het overige op dat nieuwe klachten die in verzet pas worden aangevoerd niet kunnen worden ontvangen door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan daarom niet worden ontvangen in zijn eerst in verzet aangevoerde klachten onder a, c, d en e.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, mr. I.M. Nusselder en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.