ECLI:NL:TDIVTC:2020:63 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/85

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:63
Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 29-01-2021
Zaaknummer(s): 2019/85
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Ongegrond
  • Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen twee dierenartsen met betrekking tot een operatie bij een hond in verband met een maagtorsie. Dierenarts 1 wordt verweten bij de operatie, na het repositioneren van de maag, deze onjuist heeft gefixeerd waardoor complicaties zijn opgetreden. Deze klacht is gegrond verklaard, met oplegging van een waarschuwing. Dierenarts 2 wordt verweten tijdens de operatie foutief te hebben gehandeld met betrekking tot de anesthesie. Deze klacht is ongegrond verklaard.    

X,        klager,    

tegen:

Y,        beklaagde sub 1 (zaaknr. 2019/85),

Z.        beklaagde sub 2 (zaaknr. 2019/86).

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de beide zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Op 30 juli 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij klager en zijn partner aanwezig waren, alsmede beklaagde sub 1, namens beide beklaagden. Beklaagde sub 1 heeft een machtiging overgelegd om ook namens beklaagde sub 2 het woord te voeren. Na de mondelinge behandeling heeft het tuchtcollege in raadkamer besloten om nog inlichtingen op te vragen bij de Clinique Vétérinaire Universitaire in Luik. De vanuit Luik verkregen antwoorden op vragen van het college zijn naar partijen verzonden en zij zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Van partijen hebben alleen beklaagden van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Vervolgens is over de zaken door het college opnieuw beraadslaagd en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

2.1. Beklaagde sub 1 wordt verweten dat zij bij een operatie met betrekking tot een maagtorsie van de hond van klager, na het reponeren van de maag, deze onjuist heeft gefixeerd, waardoor complicaties zijn opgetreden. Voorts wordt haar verweten dat zij de operatie onder onhygiënische omstandigheden heeft uitgevoerd.

2.2. Beklaagde sub 2 wordt verweten dat zij tijdens de operatie foutief heeft gehandeld met betrekking tot de anesthesie.

2.3. Ten aanzien van beide beklaagden is het verwijt gemaakt dat zij onvoldoende richting klager en/of zijn partner hebben gecommuniceerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Sint Bernard, een reu, geboren op 25 februari 2019. De hond werd op donderdag 12 september 2019 omstreeks 22.30 uur in de dienst van beklaagde sub 2 aangeboden met ernstige klachten zoals loos braken en een gezwollen buik. De hond kon op dat moment niet lopen en werd de praktijk binnengedragen. Van de zijde van klager is bij de anamnese onder meer aangegeven dat de hond mogelijk piepschuim had gegeten. Op basis van de anamnese, het lichamelijk onderzoek en een gemaakte röntgenfoto, heeft beklaagde sub 2 de diagnose maagtorsie gesteld. Met instemming van klager en zijn partner is tot een operatie besloten. Daartoe heeft beklaagde sub 2 de hulp ingeroepen van beklaagde sub 1, die naar de praktijk is  gekomen. 

3.2. De operatie is in de nacht van 12 op 13 september 2019 uitgevoerd.  Beklaagde sub 1 heeft de operatie uitgevoerd, waarbij – naar schriftelijk en ter zitting is verklaard – beklaagde sub 2 heeft geassisteerd door de anesthesie te verzorgen en de buik van de hond open te houden.

3.3. De operatie is volgens het verweerschrift en de patiëntenkaart als volgt verlopen. Bij de hond is een braunule ingebracht, waarna 1 ml Medetomidine als premedicatie is toegediend. Daarna is de hond geïnduceerd met 4,5 ml Propofol. Beide middelen zijn via de braunule toegediend. Vervolgens is de hond geïntubeerd. Na toepassing van de premedicatie en inductie is de buik geschoren en is de hond naar de operatiekamer gebracht. Beklaagde sub 1 heeft de maag gepuncteerd om de druk te verlagen, waarbij veel gas vrijkwam. Daarna heeft zij getracht met een slokdarmsonde in de maag van de hond te komen, wat op dat moment niet lukte. Na het openen van de buik kwam de opgeblazen maag met het omentum majus erover heen in beeld. Beklaagde sub 1 heeft de maag gereponeerd naar de normale positie. Na deze handeling kon de slokdarmsonde wel tot in de maag worden gebracht. De (kleine) hoeveelheid aanwezige dunne maaginhoud kon daardoor afvloeien via de sonde. Echter had de hond ook een dikkere maaginhoud in zijn buik, met piepschuimbolletjes, die moeilijk te verwijderen was omdat de slokdarmsonde steeds verstopt raakte. Er kon uiteindelijk 2 à 3 liter van die dikkere maaginhoud worden verwijderd, maar de maag kon niet geheel worden geleegd. Omdat de maagwand een normale kleur had en er gezond uit zag, heeft beklaagde sub 1 geen aanleiding gezien om de maag te openen.

3.4. In het verweerschrift, de patiëntenkaart, alsmede ter zitting, heeft beklaagde sub 1 beschreven c.q. verklaard dat zij een stukje peritoneum met wat spierweefsel uit de rechterbuikwand bij de laatste ribben heeft verwijderd. Zij heeft in het antrum pylori een snede gemaakt tot op de mucosa. Daarna heeft ze de maag met de tunica serosa en tunica muscularis aan de rechterthoraxwand doorlopend gehecht met Vicryl 2.0. De buikwand, de onderhuid en intradermale hechting zijn ook doorlopend gehecht met Vicryl 2.0. Vanwege de lengte van de snede zijn er op de huid nog enkele extra hechtingen aangebracht.

3.5. Tijdens de operatie heeft beklaagde sub 2 als onderhoudsanesthesie Isofluraan toegepast. De hond liet tijdens de operatie meermaals een stijging van de hartslag en ademfrequentie zien – duidend op het ontwaken van de hond – waarop hij Propofol toegediend heeft gekregen als aanvullende onderhoudsanesthesie. In totaal is 3,5 ml Propofol toegediend. Ter bestrijding van de pijn is aanvankelijk 1,6 ml Meloxicam toegediend, later aangevuld met 1,2 ml Buprenorfine.

3.6. De hond is enige tijd na het ontwaken uit de narcose aan klager en zijn partner mee naar huis gegeven. De volgende dag, op 14 september 2019, heeft klager met de praktijk gebeld en aangegeven dat de hond nog wat sloom was, niet veel wilde drinken, maar wel goed at. Twee dagen nadien, op 16 september 2019, is klager voor een (na)controle met de hond op consult gekomen bij beklaagde sub 2. In de patiëntenkaart is genoteerd dat de wond er toen goed uitzag, dat de hond een lichaamstemperatuur van 38,7 °C had, dat hij niet veel wilde eten en pijn had. Beklaagde sub 2 heeft de hond extra pijnstillende (Rimadyl) en maagbeschermende medicatie (Omeprazol) meegegeven.

3.7. Op maandag 23 september 2019 is de hond nogmaals voor een (na)controle naar de praktijk gekomen, waar beklaagde sub 2 hem wederom heeft onderzocht. In de patiëntenkaart heeft zij genoteerd dat de hond na toediening van pijnstillende medicatie goed had gegeten, maar zonder pijnstilling minder goed at. De hond liet toe dat beklaagde sub 2 de buik bevoelde en vertoonde daarbij geen afwerend gedrag. Klager heeft aan beklaagde sub 2 verteld dat de hond een aantal keren gal had gespuugd en last had van diarree. Beklaagde sub 2 heeft klager geadviseerd om niet af te wijken van het normale, eigen hondenvoer, om zodoende de darmen zoveel mogelijk rust te geven. Voorts heeft ze extra maagbeschermende en pijnstillende medicatie (Omeprazol respectievelijk Tramadol) meegegeven.

3.8. Op vrijdag 27 september 2019 heeft beklaagde sub 1 telefonisch contact opgenomen met klager, om te informeren naar de gezondheidstoestand van de hond. Omdat daarbij werd gemeld dat de hond (nog steeds) diarreeklachten had en bovendien slecht at, is afgesproken dat klager die dag met de hond naar de praktijk zou komen. Klager heeft die afspraak echter per e-mail afgezegd en aangegeven dat hij naar een dierenkliniek in Luik zou gaan voor een second opinion. Op dezelfde dag is klager met de hond naar de Clinique Vétérinaire Universitaire (hierna: de CVU) in Luik gegaan. Daar is een afspraak gemaakt om de hond op maandag 1 oktober 2019 opnieuw te opereren. Tijdens de operatie, uitgevoerd door een chirurg in opleiding met als supervisor een Europees specialist Chirurgie, is vastgesteld dat er sprake was van een partiële maag- en milt torsie en een heftige ontstekingsreactie. De fundus van de maag bleek vastgezet aan de rechter buikwand, net lateraal van de linea alba en, anders dan beklaagde heeft gesteld, niet in het antrum pylori halverwege de rechter thoraxwand. De maag is door de chirurgen van de CVU losgemaakt en gereponeerd en ook de partiële torsie van de milt is gecorrigeerd. Vervolgens is de maag opnieuw vastgezet in het antrum pylori op de rechter buikwand. Van de zijde van de CVU is desgevraagd, naar aanleiding van door het college gestelde vragen, waarover hierna meer, aangegeven dat de problemen van de hond zijn veroorzaakt door de vastgestelde partiële maag en milt torsie, gecombineerd met de heftige ontstekingsreactie.

3.9. Tot het procesdossier behoort het ‘rapport médical’ (hierna: het operatieverslag), dat door de betrokken chirurgen van de CVU in Luik is opgemaakt en waarin is beschreven hoe de operatie aldaar op 1 oktober 2019 is verlopen. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:

“CONCLUSIONS:

Estomac majoritairement à D: malposition/torsion (partielle) vs secondaire à la pexie. Splénomégalie et possible malposition/torsion (partielle) de la rate iléus fonctionnel.

Endoscopie digestive:

Malposition du pylore, petite courbure d’aspect tordu, pas dánomalies de la muqueuse.

Procédures:

Lapartotomie exploratrice: collection liquidienne au niveau du ligament faciforme, grosse réaction inflammatoire au niveau de la paroi musculaire, fundus attaché au niveau de la paroi abdominale droite et légèrement latéralement à la ligne, blanche, grosse réaction granulomateuse et inflammatoire au niveau du site de gastropexie, splénomégalie et rate très visualisée en torsion partielle. Résection de la paroi musculaire, dissection, résection et invagination du site de gastropexie, remise en place l’estomac et de la rate, gastropexie incisionelle (antre pylorique paroi abdominale D), rincage abdominal.

Hospitalisation:

chien s’est boem reveillé de sa chirurgie. Quelques heures après son reveil, il mange avec appétit, ne présente pas de régurgitations ni de vomissements mais encore un peu de diarrhée. Il est sorti après 48h.(…)”

3.10. De hond knapte na de operatie in Luik goed op en is 48 uur na de ingreep met klagers mee naar huis gegeven. Nadien is klager niet meer met de hond bij de praktijk van beklaagden geweest. Het college heeft begrepen dat de hond hierna volledig is hersteld.

3.11. Klager heeft na de operatie in Luik en het herstel van de hond geconcludeerd dat beklaagden veterinair onjuist c.q. nalatig hebben gehandeld. Hij heeft beklaagden daarover per e-mail benaderd. Partijen hebben nadien nog via e-mail gecorrespondeerd, maar verder is – volgens beide partijen vanwege onwil van de wederpartij – geen nader contact meer tot stand gekomen. Klager is vervolgens de onderhavige tuchtprocedure gestart.

3.12. In het verweerschrift en ter zitting heeft beklaagde sub 1 verklaard hoe zij de maag heeft gefixeerd (zie onder meer 3.4). Omdat het voor het tuchtcollege na afloop van de zitting onduidelijk was in hoeverre deze verklaring al dan niet overeenstemde met het operatieverslag van de CVU in Luik (zie 3.9), heeft het college na afloop van de zitting in raadkamer besloten de betrokken chirurgen van de CVU de volgende vragen voor te leggen :

“(...) U constateert in het dossier een functionele ileus en diverse liggingsafwijkingen aan de maag, milt en pylorus.

Ten eerste willen wij u vragen welke anatomische locatie op de maag is gebruikt voor de gastropexie en waar deze is bevestigd aan de buikwand?

Onze tweede vraag aan u is of de door u geconstateerde afwijkingen te wijten zijn aan de aard van de gastropexie? (…)”

3.13.  In antwoord hierop heeft een van de betrokken chirurgen uit Luik het college op 31 augustus 2020 – voor zover hier van belang – als volgt bericht:

(…) 1. During the exploratory laparotomy, we observed that the fundus was attached at the level of the right abdominal wall, slightly laterally to the linea alba. A severe inflammatory reaction was present at the site of gastropexy.

2. We believe that the clinical signs were secondary to this pseudo gastric volvulus created by the gastropexy, to the splenic partial torsion and the severe inflammatory reaction noted at all surgical sites (gastropexy and midline coeliotomy).(…)”

3.14. Partijen zijn door het college in de gelegenheid gesteld op de verkregen informatie uit Luik te reageren, hetgeen beklaagde sub 1 als volgt heeft gedaan:

“1. Ik heb de maag gereponeerd. Toen de maag in de natuurlijke positie lag, heb ik de maag vastgezet aan de rechterthoraxwand, ‘zoals ze anatomisch lagen’. De bedoeling is tussen twee ribben achter het diafragma en op een derde van de wervelkolom buik. Dat lukte niet. De maag niet vastzetten na een maagtorsie wordt als een kunstfout beschouwd. Uiteindelijk heb ik de maag achter de ribboog halverwege rug buik vast kunnen zetten. Beslist niet naast de linea alba (dit zou niet moeilijk geweest zijn). Collega beklaagde sub 2 heeft de buikwand opgehouden. Zij bevestigt dit. Ik kan me voorstellen, dat dit van de maagzijde niet bij de pylorus was, hoewel dit wel de bedoeling was (ik kan niet geloven, dat ik de maag bij de fundus vastgezet zou hebben, als al niet de pylorus, dan het antrum). Overigens wordt het vastzetten van de maag in de middenlijn als een erkende methode gezien (niet, dat ik die methode heb geprobeerd).

2. De verslechterende toestand van de hond kan niet te wijten zijn aan de manier, waarop ik de maag heb vastgezet. Ik heb het vóór de operatie van de hond zo gedaan (en ook nog daarna.  Ik wil klanten niet lastig vallen met deze zaak, maar naar verwachting kan een klant desgevraagd een verklaring op papier zetten). De collega maakt melding van ernstige ontstekingsreactie op de plaats van gastropexie en in de middenlijn en lijkt daar geen waarde aan te hechten. Maar dat is niet normaal en dat is de oorzaak van de problemen. De hond had voor de operatie maagdarmproblemen, die ik niet mocht uitzoeken, maar ik vermoed een voedingsallergie/ -intolerantie. Ik kan me voorstellen, dat een hond, die een voedingsallergie heeft, ook allergiën heeft voor andere zaken. Ook zonder voedselallergie/ -intolerantie kan er in een enkel geval reactie op het hechtmateriaal optreden. Er is duidelijk sprake van een steriele ontsteking (er is dus netjes gewerkt) en dat is niet te voorzien. (…)”

3.15. Beklaagde sub 1 heeft bij haar reactie tevens een op schrift gestelde opinie van een door haar benaderde chirurgisch specialist bijgevoegd. Deze specialist stelt onder meer dat een discrepantie bestaat tussen de verklaringen van beklaagde sub 1 en de CVU over de locatie van de fixatie van de maag.

3.16. Beklaagde sub 2 heeft op de verkregen antwoorden van de CVU als volgt gereageerd:

“Ik [beklaagde sub 2] verklaar dat bij het reponeren van de maag bij de hond, de maag niet langs de linea alba vastgezet is, maar toch zeker thv ½ van de afstand van de rug,  achter de ribbenboog. Wij hebben zo diep mogelijk proberen werken wat wel belemmerd werd door de grootte van de hond.”

4. DE BEOORDELING

Ten aanzien van beide beklaagden:

4.1. In geschil is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van collegae. In dat verband heeft beklaagde sub 1 in de onderhavige procedure aanvankelijk gesteld dat zij de operatie heeft uitgevoerd en dat zij volledig verantwoordelijk is voor alle handelingen die tijdens de operatie zijn verricht. Aangezien echter ter zitting is komen vast te staan dat beklaagde sub 2 de anesthesie tijdens de operatie heeft verzorgd – en klager ook hierover heeft geklaagd –  zal het college beoordelen of beklaagde sub 2 in dat opzicht een verwijt kan worden gemaakt.  Met in achtneming van deze uitgangspunten zullen eerst de verwijten tegen beklaagde sub 1 en daarna de verwijten tegen beklaagde sub 2 worden besproken. Voor beide beklaagden heeft evenwel het volgende te gelden.

4.2. Het college stelt voorop dat aan de hand van de gegevens in het dossier, daaronder de op de praktijk van beklaagden gemaakte röntgenfoto, genoegzaam is gebleken dat de hond op 12 september 2019 bij binnenkomst in de praktijk van beklaagden aan een maagtorsie leed. Een operatie om deze te verhelpen was dan ook geïndiceerd. Of de hond voorafgaand aan de maagtorsie al in een verminderde conditie verkeerde waardoor tevoren reeds kenbaar of te verwachten zou zijn geweest dat het herstel na de operatie mogelijkerwijs minder spoedig zou verlopen – zoals door klager is gesteld en door beklaagden is weersproken – is voor college niet komen vast te staan en voor de beoordeling van de klacht, die zich in hoofdzaak toespitst op de wijze van fixeren van de maag, niet relevant. Als gezegd was operatief ingrijpen sowieso geïndiceerd en het college gaat er vanuit dat de hond in voldoende conditie was om de operatie onder narcose te ondergaan, hetgeen ook is gebleken.

4.3. Naar vaste jurisprudentie geldt verder dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een dierhouder communiceert buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Klager heeft ter zitting specifiek ten aanzien van beklaagde sub 2 gesteld dat het hem niet is gelukt haar na de operatie tot verantwoording te roepen. Het college stelt echter vast dat, zo dit verwijt al terecht zou zijn, waarvoor het college in het dossier geen aanknopingspunten heeft gevonden, dit verwijt niet ziet op het vermeende veterinair technisch verwijtbaar handelen, maar op de communicatie, reden waarom dit verwijt buiten de beoordeling wordt gelaten.

Ten aanzien van beklaagde sub 1, (zaaknr. 2019/85)

4.4. Beklaagde sub 1 wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij bij de operatie de maag onjuist heeft gefixeerd, waardoor nadien complicaties zijn opgetreden. Ter zitting is met klager vastgesteld dat hij beklaagde sub 1 ook verwijt dat zij op het terrein van communicatie tekort is geschoten en voorts dat de omstandigheden waaronder de operatie is uitgevoerd onvoldoende hygiënisch waren en dat deze aan de complicaties hebben bijgedragen.

4.5. Op de klacht omtrent (het gebrek aan) communicatie is hiervoor in 4.3 reeds ingegaan ten aanzien van beklaagde sub 2. Dezelfde redenering wordt door het college ook voor wat betreft de communicatie door beklaagde sub 1 gevolgd, zodat dit verwijt buiten de beoordeling blijft.

4.6. Betreffende de klacht over de wijze van fixatie van de maag oordeelt het college als volgt. Beklaagde en de CVU in Luik hebben tegenstrijdige lezingen gegeven over de locatie van de fixatie van de maag. Het college leidt uit de verklaring van de CVU van 31 augustus 2020 (zie 3.13) af dat de maag door beklaagde sub 1 aan de fundus enigszins lateraal van de linea alba is gefixeerd, en niet, zoals beklaagde sub 1 heeft gesteld, met het antrum pylori aan de rechter thoraxwand halverwege de buikwand achter de ribboog. De wijze van fixeren heeft volgens de kliniek in Luik tot een partiële maag- en milt torsie geleid, waardoor postoperatief de maagdarmklachten van de hond zijn ontstaan. Het college ziet geen aanleiding om de conclusie van de CVU, waar de hersteloperatie is uitgevoerd en waar men zicht heeft gehad op de buikorganen, niet te volgen. Het college weegt in dit verband ook mee dat na de operatie in Luik, waarbij de maag opnieuw is vastgezet, een snelle verbetering van de gezondheidstoestand van de hond en herstel is ingetreden. Het college acht aldus voldoende komen vast te staan dat de wijze waarop beklaagde sub 1 de maag aan de buikwand heeft gefixeerd tot de complicaties heeft geleid en niet correct is geweest. De klacht wordt op dit punt gegrond geoordeeld. Daaraan kan niet afdoen de door beklaagde sub 1 na de hoorzitting nog ingebrachte schriftelijke opinie van de door haar benaderde specialist chirurgie, die voor het college niet tot een ander oordeel heeft kunnen leiden.

4.7. Het college overweegt dat de bij de operatie in Luik vastgestelde ontstekingsreacties de klachten mogelijk hebben verergerd. Het college ziet echter geen aanknopingspunten om klager te volgen in zijn stelling dat de ontstekingsreacties het gevolg zijn geweest van vermeende onhygiënische omstandigheden waaronder beklaagden in hun kliniek zouden hebben gewerkt. Die betwiste stelling wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.

Ten aanzien van beklaagde sub 2, (zaaknr. 2019/86)

4.8.  Met betrekking tot de klacht omtrent de anesthesie wordt het volgende overwogen. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de partner van klager tijdens de operatie in een hoek van de operatiekamer, bij de deuropening, heeft gezeten. De partner van klager heeft ter zitting verklaard dat hij heeft waargenomen dat de apparatuur die tijdens de operatie werd gebruikt ‘rare piepjes’ liet horen bij de beademing en dat de tube voor de ademhaling vermoedelijk verstopt is geraakt. Daaruit is door klager en zijn partner kennelijk afgeleid dat de anesthesie niet naar behoren is verlopen.

4.9. Van de zijde van beklaagden is gesteld dat de anesthesie is verlopen zoals onder 3.5 is beschreven en voorts dat de tube voor de ademhaling niet verstopt is geraakt. Beklaagde sub 1 heeft aangegeven te vermoeden dat de partner van klager dit heeft verward met de verstoppingen van de slokdarmsonde van de maag waarvan sprake is geweest (zie 3.3). De hond werd tijdens de operatie gemonitord middels ECG-apparatuur en een capnograaf, welke bij afwijkingen een alarmsignaal afgeven. Er is volgens beklaagden tijdens de operatie geen alarm afgegaan en er zijn bij de beademing geen complicaties opgetreden. De enige gemeten wijzigingen betroffen verhogingen van de hartslag en ademhaling, die duidden op het ontwaken van de hond. Daarop is met aanvullende anesthesie c.q. medicatie gereageerd. Het college ziet geen aanleiding om deze uitleg van beklaagden in twijfel te trekken. Het college volgt klager dan ook niet in de stelling dat beklaagde sub 2 met betrekking tot de anesthesie tekort is geschoten. Mede gelet op hetgeen onder 3.5 is weergegeven, in combinatie met de toelichting ter zitting, is niet kunnen blijken dat zij de hond tijdens de operatie onvoldoende heeft gemonitord, noch dat zij niet naar behoren heeft gereageerd op de tussentijdse verschijnselen die duidden op het ontwaken van de hond. Aldus wordt de klacht tegen beklaagde sub 2 ongegrond verklaard.

4.10. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaak met het nummer 2019/85, tegen beklaagde sub 1 :

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor onder 4.6 beschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

In de zaak met het nummer 2019/86, tegen beklaagde sub 2 :

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. M.J. Wisse, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M van Gils en drs. M. Lockhorst, en uitgesproken op  26 november 2020.