ECLI:NL:TDIVTC:2020:58 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/74

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:58
Datum uitspraak: 26-11-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Zaaknummer(s): 2019/74
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten bij de castratie van een paard en de nazorg nalatig te hebben gehandeld. Ongegrond. 

X,         klager,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Klager werd ter zitting vergezeld door zijn collega c.q. bedrijfsleidster, die, in tegenstelling tot klager zelf, aanwezig was bij de castratie die in de onderhavige zaak onderwerp van geschil is. Na afloop van de zitting is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat weergegeven, dat hij bij de castratie van het paard van klager nalatig heeft gehandeld, waardoor het paard onnodig veel pijn zou hebben geleden, en dat hij daarnaast tekort is geschoten met betrekking tot de nazorg, die nodig was op het moment dat er complicaties optraden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op het KWPN-paard van klager, die ten tijde van de keuring waar de klacht betrekking op heeft ongeveer 5 jaar oud was.

3.2. Op 8 maart 2018 heeft beklaagde het paard in opdracht van klager gecastreerd. De (staande) castratie werd uitgevoerd op de stal van klager.  

3.3. Een aantal dagen na de castratie traden complicaties op, bestaande uit een zwelling op de plek van de operatiewond en verkleving van de wondranden. Klager stelt dat hij in verband met de complicaties telefonisch contact heeft opgenomen met beklaagde, die zou hebben aangegeven geen tijd te hebben om langs te komen. In ieder geval heeft klager op 13 maart 2018 een andere dierenarts van een dichterbij gelegen praktijk geconsulteerd, die ter plaatse is gekomen en de castratiewond links heeft geopend. Omdat het paard zich moeilijk liet behandelen, werd een afspraak voor de volgende dag gemaakt om de wond verder schoon te maken en te spoelen. In de daaropvolgende (tien) dagen is nog meermaals een dierenarts (van de betreffende dichterbij gelegen praktijk) bij het paard geweest om de wond te controleren, te spoelen en te behandelen. Daarnaast is het paard behandeld met antibiotica. Ten aanzien van de visite van de dierenarts van de plaatselijke praktijk op 23 maart 2020 (de laatste visite waarvan in het dossier een beschrijving is opgenomen) staat in het patiëntenverslag onder meer ‘Paard doet het goed. Zwelling van het preputium is ook minder.

3.4. Klager stelt zich in de onderhavige tuchtprocedure op het standpunt dat beklaagde bij de castratie onjuist heeft gehandeld, waardoor het paard onnodig veel pijn heeft geleden. Daarnaast zou beklaagde tekort zijn geschoten in de nazorg.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens het paard van klager had behoren te betrachten, een en ander als neergelegd in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college heeft de klacht aldus verstaan dat beklaagde wordt verweten dat hij bij de uitvoering van de castratie onjuist heeft gehandeld en dat hij tekort is geschoten in de nazorg.

5.2. Hoewel beklaagde in de stukken wordt verweten dat hij, anders dan in eerste instantie zou zijn besproken, een liggende castratie zou hebben uitgevoerd en beklaagde in zijn verweerschrift ook heeft aangegeven dat hij het paard liggend zou hebben gecastreerd, is tijdens het feitenonderzoek ter zitting duidelijk geworden en uiteindelijk niet in geschil gebleken dat het paard staande is gecastreerd. Beklaagde heeft desgevraagd toegelicht dat hij het paard voorafgaand aan de ingreep heeft gesedeerd met Domosedan en Vetranquil en daarnaast beide testikels plaatselijk heeft verdoofd door per testikel 20 ml lidocaïne/adrenaline te injecteren. Vervolgens is het paard gecastreerd via de zogenoemde ‘half bedekte’ methode. Na afloop van de castratie is intramusculair een antibioticum toegediend (20 ml Procapen). Het college heeft geen reden te twijfelen aan de door beklaagde beschreven werkwijze en kan, ervan uitgaande dat de castratie op die toegelichte wijze heeft plaatsgevonden, niet tot de conclusie komen dat beklaagde dienaangaande nalatigheid of veterinair onjuist handelen kan worden verweten. Dat het paard, zoals de bedrijfsleidster van klager die bij de castratie en op de hoorzitting bij het tuchtcollege aanwezig was heeft gesteld, uitingen van ongemak liet zien, meermaals trachtte beklaagde te schoppen met de achterbenen en stevig moest worden vastgezet dan wel vastgehouden, is naar het oordeel van het college niet ongebruikelijk en rechtvaardigt ook niet zonder meer de conclusie dat beklaagde het paard onvoldoende zou hebben gesedeerd dan wel bij de ingreep anderszins veterinair onjuist zou hebben gehandeld. Voor zover is gesteld dat beklaagde het paard een schop in de buik zou hebben gegeven omdat het dier hem probeerde te trappen, is dit door beklaagde betwist en bij gebrek aan nader bewijs niet vast komen te staan.

5.3. Het college constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat beklaagde na afloop van de castratie instructies heeft gegeven over de nazorg, die inhielden dat (een collega van) klager de wond dagelijks moest spoelen en het paard twee keer daags oraal antibiotica (TMPS) moest toedienen. Het college heeft geen aanmerkingen op die instructies, die in de rede lagen en veterinair correct zijn geweest. In dit kader wordt in zijn algemeenheid overwogen dat aan iedere operatie van een dier risico’s kleven en dat nadien altijd complicaties kunnen optreden zonder dat daar per definitie veterinair onjuist of nalatig handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen, hetgeen hier niet is gebleken. De lezingen van partijen lopen uiteen ten aanzien van het moment waarop beklaagde voor het eerst heeft aangegeven dat hij niet in de gelegenheid was voor eventuele verdere nazorg naar de stal van klager te komen. Waar beklaagde in verweer heeft gesteld dat hij dit telefonisch reeds zou hebben aangegeven op het moment dat de afspraak voor de castratie werd ingepland, gelet op de grote afstand tussen zijn praktijk en de stal van klager (meer dan 80 km), is van de zijde van klager gesteld dat dit eerst enige dagen na de castratie ter sprake is gekomen, op het moment dat er complicaties optraden en beklaagde daarover telefonisch is benaderd. Gelet op de beschreven tegenspraak is het moment waarop deze mededeling door beklaagde is gedaan voor het college niet vast te stellen. Wel staat vast dat beklaagde op het moment dat hij door (een collega van) klager werd gebeld over de opgetreden complicaties, heeft aangegeven dat de operatiewond geopend moest worden, hetgeen door de eigenaar c.q. verzorger zelf kon gebeuren, en dat, indien dit onvoldoende effect zou sorteren, het paard naar zijn praktijk kon worden gebracht, alwaar hij het dier dan zou kunnen onderzoeken en, indien nodig, een verdere behandeling kon worden ingesteld. Dat klager, kennelijk mede gelet op de grote afstand tussen zijn stal en de praktijk van beklaagde, dit niet heeft gedaan, maar in plaats daarvan een andere dierenarts van een dichterbij gelegen praktijk naar zijn stal heeft laten komen, doet niet af aan het feit dat beklaagde het hulpverzoek van klager niet zomaar heeft afgewezen, maar in de visie van het college een reële optie heeft geboden om het paard verder te onderzoeken en behandelen, zij het op de praktijk van beklaagde, waarbij voor het college ook niet is gebleken dat het paard niet vervoerd zou kunnen worden.

5.4. Gelet op het voorgaande is niet kunnen blijken dat beklaagde veterinair tekort is geschoten bij de uitvoering van de castratie. Ook ten aanzien van de nazorg ziet het college geen aanleiding voor tuchtrechtelijke consequenties. De klacht is daarmee ongegrond.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering en drs. B.G. Tillema en uitgesproken op 26 november 2020.