ECLI:NL:TDIVTC:2020:5 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/95

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2020:5
Datum uitspraak: 30-01-2020
Datum publicatie: 28-02-2020
Zaaknummer(s): 2018/95
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij tijdens een liesbreukoperatie bij een pup van bijna 7 weken oud, onnodig heeft besloten om ook een castratie uit te voeren. Klaagster wordt in haar klacht niet ontvankelijk verklaard.

X,       klaagster,

tegen

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarna de zaak door het college in raadkamer is besproken en  uitspraak is bepaald. Na de hoorzitting zijn van de zijde van klaagster nog twee brieven naar het college gestuurd. Aangezien het onderzoek ter zitting reeds was gesloten, heeft het college hier geen kennis meer van genomen en zijn deze brieven niet in de beoordeling betrokken.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat hij tijdens een liesbreukoperatie bij een pup van bijna 7 weken oud, onnodig ook een volledige castratie heeft uitgevoerd en er niet voor heeft gekozen om middels een andere operatietechniek de testikels of een van de testikels te behouden, waarbij klaagster zich op het standpunt heeft gesteld dat het castreren van pups op een dergelijk jonge leeftijd zowel lichamelijk als psychisch nadelige gevolgen heeft.  

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een pup, een Basset Fauve de Bretagne, geboren op 19 februari 2017, uit een nest van 5 reutjes en 1 teefje. 

3.2. Uit de stukken volgt dat klaagster, die bij verschillende fokkers op een wachtlijst stond voor een pup van dit ras, op 1 maart 2017 door de fokster van voormeld nest is gebeld met de mededeling dat zij een pup voor klaagster beschikbaar had. Klaagster stelt diezelfde dag nog aan de betreffende fokster kenbaar te hebben gemaakt een pup uit het nest ‘te nemen’.  Afgaande op de inhoud van het klaagschrift, was op dat moment nog niet precies duidelijk welke pup uit het nest dit zou zijn.

3.3. Uit de stukken heeft het college begrepen dat de pup waar het hier omgaat een dubbele liesbreuk had –net als een van de andere reutjes uit het nest en dat de fokster hierover op 22 maart 2017 telefonisch contact heeft gehad met beklaagde en met hem een operatie heeft afgesproken. In de patiëntenkaart van beklaagde staat vermeld dat de fokster is uitgelegd dat de pups waarschijnlijk ook gecastreerd moesten worden, afhankelijk van de grootte en het type van de liesbreuk. 

3.4. Volgens klaagster heeft de fokster haar op 24 maart 2017 telefonisch laten weten dat er een reutje voor klaagster kon zijn, maar dat deze pup, evenals zijn broertje, een dubbele liesbreuk had waaraan de beide pups zo snel mogelijk geopereerd dienden te worden, zonder dat daarbij complicaties werden verwacht. De operaties stonden op respectievelijk 7 en 10 april 2017 geagendeerd. Uit de stukken heeft het college begrepen dat klaagster, nadat zij van deze mededeling kennis had genomen, heeft besloten de pup (door haar Bram genoemd) die op 7 april 2017 zou worden geopereerd ‘te nemen’. Over een eventuele castratie is toen klaarblijkelijk niet tussen de fokster en klaagster gesproken.

3.5. Op 31 maart 2017 hebben klaagster en haar echtgenoot de fokster bezocht en de betreffende pup voor het eerst gezien, waarbij volgens klaagster door de fokster werd medegedeeld dat er tijdens de operatie mogelijk ook één testikel bij de pup zou moeten worden verwijderd.

3.6. Op enig moment –voor het college is onduidelijk wanneer is tussen klaagster en de fokster  afgesproken dat op 14 april 2017 een koopovereenkomst ondertekend zou worden en de pup alsdan door klaagster zou worden opgehaald.  

3.7. Op 7 april 2017 is de liesbreukoperatie door beklaagde uitgevoerd, waarbij tevens een castratie beiderzijds heeft plaatsgevonden. Uit de stukken volgt dat de fokster klaagster die dag telefonisch heeft medegedeeld dat de operatie goed was verlopen, maar dat beklaagde het noodzakelijk had gevonden om de pup volledig, dus met verwijdering van beide testikels, te castreren.

3.8. Klaagster heeft op 10 april 2017 telefonisch contact gehad met beklaagde met de vraag waarom een volledige castratie was uitgevoerd, met name omdat zij zich zorgen maakte over de eventuele schadelijke gevolgen hiervan voor de ontwikkeling van de pup, na zich in deze materie te hebben verdiept en daarover ook andere dierenartsenpraktijken te hebben geraadpleegd. Overigens is van de zijde van klaagster niet nader toegelicht wat deze andere dierenartsen haar daarover specifiek hebben medegedeeld.

3.9. Op 14 april 2017 is klaagster naar de fokster gegaan om de pup op te halen en heeft klaagster, na het ondertekenen van een koopovereenkomst en het betalen van de koopsom, de pup mee naar huis genomen.

3.10. Uit de stukken volgt dat de pup in de avond van 12 november 2017, na het spelen met een bal, op drie poten liep en zijn linker achterpoot niet belastte. De volgende dag heeft bij de eigen dierenarts een consult plaatsgevonden waarbij de hond is onderzocht en een knieprobleem werd vermoed. Er is een periode benchrust geadviseerd en er is pijnstillende medicatie voorgeschreven. Volgens klaagster liep de pup de daarop volgende dag wederom kreupel, waarbij dit keer de rechter achterpoot niet belast werd. De eigen dierenarts heeft wederom pijnstillende medicatie voorgeschreven en de hond verwezen naar een tweedelijns kliniek, waar patella luxatie aan beide knieën is geconstateerd.

3.11. In februari en maart 2018 heeft er enkele keren contact plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde c.q. zijn praktijk, omdat klaagster had geconstateerd dat een vermelding over de liesbreuk in het vaccinatieboekje van de pup ontbrak en zij zich op basis van informatie van door haar geraadpleegde andere dierenartsenpraktijen bleef afvragen of de castratie noodzakelijk is geweest. Op enig moment hierna heeft klaagster besloten de onderhavige tuchtprocedure te beginnen.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Inhoudelijk heeft hij aangevoerd dat het in overeenstemming met de gebruikelijke methode van behandeling van een Basset Fauve de Bretagne pup is om bij een dubbele liesbreuk de liesopeningen aan beide kanten te sluiten en beiderzijds een castratie uit te voeren en dat zulks voorafgaande aan de operatie met de fokster is gecommuniceerd, met dien verstande dat met haar wel werd afgesproken dat tijdens de operatie zou worden bezien of één testikel zou kunnen worden behouden, hetgeen echter niet mogelijk is gebleken, vanwege het type en de grootte van de breuk en om de breukpoort aldus volledig te sluiten, mede ter voorkoming van recidive.

5. DE BEOORDELING

5.1. Beklaagde wordt per saldo verweten dat hij ten aanzien van de pup heeft besloten tot een castratie.

5.2. Alvorens kan worden toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht, heeft het college te beoordelen of de klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Van de zijde van beklaagde is in de stukken en ter zitting niet-ontvankelijkheid bepleit op de grond dat klaagster op het moment waarop het vermeende veterinair onjuist handelen plaatsvond, te weten de castratie althans de beslissing daartoe, geen eigenaar of houder van de pup was en dat haar om die reden niet het recht toekomt om een klacht tegen beklaagde over diens beslissing tot het castreren van de pup in te dienen. Van de zijde van beklaagde is erop gewezen dat de fokster opdrachtgever van de operatie was en dat beklaagde eerst ná de castratie voor het eerst contact met klaagster heeft gehad voor vragen en uitleg over zijn keuze voor een volledige castratie. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zaak is de ontvankelijkheid van de klacht door het college aan de orde gesteld en hebben partijen zich hierover kunnen uitlaten.

5.3. Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij en de fokster ten aanzien van de pup op 24 maart 2017 een mondelinge koopovereenkomst hebben gesloten, dat haar toen door de fokster is medegedeeld dat de hond ter zake van een dubbele liesbreuk geopereerd moest worden (op kosten van de fokster) en dat de fokster bij een bezoek op 31 maart 2017 heeft verteld dat er tijdens de operatie mogelijk ook één testikel zou moeten worden verwijderd. Klaagster heeft erkend dat een schriftelijke koopovereenkomst is getekend ná de operatie, op 14 april 2017, toen klaagster de hond bij de fokster heeft afgehaald en de koopsom heeft betaald. Klaagster stelt dat zij klachtgerechtigd is omdat zij op 24 maart 2017 met de fokster mondeling is overeengekomen dat zij eigenaar zou worden.

5.4. Het college overweegt dat in particuliere zaken in de jurisprudentie van het veterinair tuchtcollege, althans tot dusverre, alleen eigenaren en houders van dieren, als zijnde diegenen die zeggenschap over een dier hebben, aangemerkt zijn als rechtstreeks belanghebbenden in de zin van artikel 8.15, tweede lid, van de Wet dieren. Behoudens specifieke uitzonderingen, zoals bij een keuring van een dier in combinatie met de afgifte van een diergeneeskundige (gezondheids)verklaring, waarop meer algemeen en in bepaalde situaties ook door derden moet kunnen worden vertrouwd, is daarbij in de jurisprudentie tot dusverre door het college als uitgangspunt gehanteerd dat een klager eigenaar c.q. houder van het dier in kwestie dient te zijn op het moment dat de vermeend onjuiste veterinaire gedraging feitelijk plaatsvond.

5.5. In dat verband stelt het college voorop dat voldoende aannemelijk is geworden dat klaagster en de fokster in ieder geval vanaf begin maart 2017 contact hebben gehad over de aanschaf van een pup uit het betreffende nest en dat bij klaagster vanaf 24 maart 2017 zonder meer de intentie bestond om de pup in kwestie, zoals klaagster het zelf beschrijft, ‘te nemen’, ook nadat haar was verteld dat de pup moest worden geopereerd ter zake van een liesbreuk, welke operatie op 7 april 2017 heeft plaatsgevonden. Klaagster heeft de pup voorafgaande aan die operatie bij een bezoek op 31 maart 2017 voor het eerst gezien en door de fokster is haar kennelijk eerst bij die gelegenheid verteld dat tijdens de operatie mogelijk ook één testikel zou worden verwijderd. Toen na de operatie echter beide testikels bleken te zijn weggenomen, heeft klaagster de dierenarts hierover op 10 april 2017 gebeld en hem voorgehouden, op basis van onder meer bij andere dierenartsenpraktijken ingewonnen informatie, dat dit schadelijke gevolgen voor de ontwikkeling van de pup zou kunnen hebben.

5.6.  Het college stelt vast dat niet is gebleken dat in de periode voorafgaande aan het ophalen van de pup op 14 april 2017 er aan de fokster enige vorm van (aan)betaling door klaagster met betrekking tot de pup was gedaan, waar ook niet of onvoldoende is gebleken van tussen hen tevoren vastgelegde en verifieerbare afspraken over de essentialia van de nog te ondertekenen koopovereenkomst. De op 14 april 2017 ondertekende schriftelijke overeenkomst is in het geding gebracht. Daarin staat (in artikel 4) vermeld dat de hond op 14 april 2017 wordt overgedragen tegen betaling van de koopsom en (in artikel 2b) is opgenomen dat de verkoper en koper constateren dat er geen sprake is van uiterlijke of duidelijk waarneembare gebreken of afwijkingen, behalve dat de hond in verband met een liesbreuk beiderzijds is geopereerd en tevens is gecastreerd.

5.7. Enerzijds neemt het college aan dat vanaf 24 maart 2017 bij klaagster zeker de intentie bestond om de pup aan te schaffen en dat daarover met de fokster in beginsel mondeling overeenstemming bestond, maar wordt tegelijkertijd geconcludeerd dat de juridische overdracht en het juridisch eigenaarschap alsook het houderschap eerst is overgegaan op 14 april 2017, zijnde de dag waarop er een koopovereenkomst is getekend, de koopsom is betaald en daadwerkelijk levering heeft plaatsgevonden. Als gezegd wordt in de koopovereenkomst ook van de castratie melding gemaakt.

5.8. Voor wat betreft de periode gelegen tussen 24 maart 2017 en 14 april 2017 kon door klaagster noch door de fokster worden uitgesloten dat er nog onvoorziene nadelige omstandigheden met betrekking tot de pup (zoals een tussentijds ongeval, overlijden, onvoorziene complicaties, gebreken) aan het licht zouden komen of zouden kunnen optreden. Met betrekking tot de vraag of klaagster beklaagde achteraf nog in een tuchtrechtelijke procedure kon betrekken waar het betrof zijn (in de visie van klaagster foutieve) keuze om de pup te castreren, wordt door het college doorslaggevend geacht dat klaagster in de periode ná de operatie en voor de 14e april 2017 nog de mogelijkheid had om van de pup af te zien (omdat door haar tevoren niet was beoogd om een gecastreerde pup te kopen), hetgeen het college uit het verhandelde ter zitting van klaagster heeft begrepen, die dit desgevraagd met zoveel woorden heeft beaamd.

5.9. Een en ander brengt het college tot de conclusie dat klaagster op het moment van de keuze voor de castratie, feitelijk en juridisch (nog) geen eigenaar of houder van de hond was en toen geen zeggenschap over de pup had. Ook stond op dat moment nog niet met zekerheid vast dat klaagster ook daadwerkelijk eigenaar of houder van de hond zou worden. Voor de keuze van beklaagde om tot volledige castratie over te gaan hoefde hij dan ook niet de toestemming van klaagster te vragen of te hebben, die niet zijn opdrachtgever was en die hij tevoren niet kende. Immers handelde hij in opdracht van de fokster als de toenmalige eigenaar c.q. houder, met wie de contacten voorafgaande aan de ingreep verliepen en die volgens beklaagde overigens op de hoogte was van de mogelijkheid dat er een volledige castratie zou plaatsvinden. De pup is ná de castratie door de fokster aan klaagster overgedragen, in de bij klaagster bestaande wetenschap dat de hond was gecastreerd en nadat klaagster reeds door andere dierenartsenpraktijken over de beweerdelijke nadelige gevolgen daarvan was geïnformeerd.

5.10. In aanmerking genomen de hiervoor geschetste omstandigheden, is het college van oordeel dat klaagster niet in haar klacht kan worden ontvangen. Dat zij nadien, in de wetenschap dat de pup was gecastreerd, wél eigenaar is geworden doet daar in dit geval niet aan af, waarbij terzijde wordt aangetekend dat voor het college uit het dossier het beeld naar voren komt van een conflict tussen de fokster en klaagster over de verstrekte informatie voorafgaande aan en over de castratie (waarbij klaagster de pup eerst op 31 maart 2017 voor het eerst heeft gezien en kennelijk eerst toen door de fokster over een mogelijk bijkomende castratie met het wegnemen van één testikel zou zijn gesproken), waar beklaagde buiten staat, die niet kan worden tegengeworpen wat de fokster dienaangaande met klaagster heeft gecommuniceerd.

5.11. Op grond van het voorgaande wordt niet toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de vraag of beklaagde onnodig tot castratie van de pup heeft besloten en wordt als volgt beslist.

  6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. A.H.A. Steentjes en drs. B.G. Tillema, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.